Eigen kwaliteiten

Home → Thema’s & Lessen voor groep 3/4 → Gevoelens en kwaliteiten →

 

Eigen kwaliteiten

Identiteit, Gevoelens en kwaliteiten, Eigen kwaliteiten

‘Ik ben gul, omdat ik heel vaak dingen deel’

Kern:
De leerlingen denken na over een eigen sterke kant en geven een voorbeeld waaruit die blijkt.

Specifieke doelen Sociale competentie:

  • de leerlingen ontdekken dat klasgenoten zichzelf een andere of juist dezelfde kwaliteit toeschrijven
  • de leerlingen verwoorden welke eigenschappen ze bij zichzelf vinden passen en geven een voorbeeld

Taal: Tussendoelen EN
Onderhandelen over betekenissen
De leerlingen ontdekken hoe anderen zichzelf zien en hoe ze de gekozen kwaliteit duiden
Doelgericht taalgebruik in reële contexten
De leerlingen illustreren hun kwaliteit met een voorbeeld uit het leven van alledag
Uitbreiding, verdieping en verbreding van de woordenschat
De leerlingen leren begrippen voor eigenschappen en kwaliteiten kennen en toepassen
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
De leerlingen schrijven en tekenen bij wat ze eerder mondeling hebben verwoord
De kinderen hebben plezier in het schrijven van korte en langere teksten
Het schrijven over een eigen kwaliteit geeft de leerlingen extra motivatie

Opbouw

  1. Introductiekring
  2. Hoekenwerk: tekst schrijven
  3. Nabespreking in de kring
  4. Hoekenwerk: teksten invoeren op de computer
  5. Presentatie van de producten

Middelen
Een werkblad of schrijfblaadjes voor iedere leerling
Schrijfgerei, lijm en scharen
Een scanner
Een digitaal schoolbord of een beamer
Kinderkwaliteitenspel. Elk kind is kleurrijk. M. Evers e.a, CPS, Hoevelaken 2006.

Opmerking:
De cartoonachtige tekeningen zijn nogal stereotiep naar sekse en etniciteit. Geef zelf, als tegenwicht, voorbeelden waarin je de rollen omdraait (zonder het te benoemen). Soms zetten de plaatjes leerlingen op het verkeerde been.

Vooraf
Kies uit het Kinderkwaliteitenspel (Evers, Loman, & Soepboer, 2006) kaartjes uit de serie ‘Ik ben…’ van kwaliteiten die je geschikt vindt voor de leerlingen. Voor groep 3: plusminus 20, voor groep 4: zo’n 0.
Kopieer de gekozen kwaliteitskaartjes 3 keer, zodat meerdere leerlingen straks dezelfde eigenschap kunnen kiezen.
Maak een werkblad met bovenaan de tekst: ‘Ik ben…’ en een vakje waar de leerlingen de kwaliteit kunnen invullen of waarin je een kopie van een kwaliteitskaartje kunt inplakken. Zet op een nieuwe regel: ‘want…’, gevolgd door enkele schrijfregels, en laat onderaan ruimte voor een tekening.

Inhoud

1: Intro kwaliteiten

Kringgesprek
Vertel over een sterke eigenschap van jezelf, bijvoorbeeld zorgzaam of creatief zijn en vertel wanneer je eens plezier hebt gehad van die eigenschap. Leg uit dat iedereen meerdere dingen goed kan en dat de leerlingen zo meteen op zoek gaan naar een eigenschap die echt bij hen past. Toon de kaartjes in de kring, benoem ze één voor één en laat de leerlingen er een voorbeeld bij bedenken: als je sterk bent, kun je bijvoorbeeld… Leg de kaartjes in de kring en vraag de leerlingen een eigenschap te kiezen die ze bij zichzelf vinden passen, door een zin te formuleren die begint met: ‘Ik ben…’. Vraag een paar leerlingen om te vertellen waaraan anderen kunnen merken dat ze die kwaliteit hebben.
Geef, waar nodig, zelf nog een voorbeeld om het begrip te verduidelijken. De leerlingen hebben de neiging de betekenis van een kwaliteit af te leiden uit de tekening op de kaartjes.
Leg alle kaartjes in de kring en vraag de leerlingen er een te kiezen dat ze bij zichzelf vinden passen. Vertel dat er ook kopieën zijn, zodat iedereen uit alle kaartjes kan kiezen.
Laat een paar leerlingen vertellen welke kwaliteit ze gekozen hebben en een voorbeeld geven waaruit die kwaliteit blijkt.
Kondig tot slot aan dat de leerlingen er in hoekenwerk-tijd mee aan het werk gaan.

Juf Ilona (groep 3) heeft 20 kwaliteitskaartje gekozen in de serie: ‘Ik ben….’ De leerlingen zitten in de kring. Ze zijn erg nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren.
Ilona laat steeds een kaartje zien en bespreekt wat er op staat. Ze vraagt de leerlingen om voorbeelden te geven. De kaartjes die geweest zijn, legt ze open op de mat.
‘Als je voorzichtig bent, waar ben je dan goed in, wat is dan je kwaliteit?’ Kevin: ‘Dan ga je uitkijken dat je niet gaat struikelen, of dat je veters los zitten en dat je daar over struikelt.’ Ilona: ‘Ja, als je goed oplet wanneer je iets doet. Dat is fijn, als je dat kunt.’ Bij het kaartje ‘creatief’ denkt een leerling dat het over gymmen gaat. Ilona vraagt de anderen of dat klopt. Rosa weet het wel: ‘Dat je zelf dingen bedenkt voor knutselen’. Ilona herhaalt in andere woorden: ‘Ja, dat je veel ideeën hebt.’ Sharon omschrijft gul als: ‘Dat je dingen met iedereen wilt delen’.

Juf Annette (groep 4) gebruikt de kwaliteitskaartjes als een opwarmer voor het zelfportret (zie: Digitaal Zelfportret).
Ze legt de kaartjes ondersteboven op twee tafels. Iedere leerling pakt een kaartje en houdt het voor zich. ‘Kijk maar wat er op staat. Dat is een eigenschap, of kwaliteit, iets wat je kunt zijn. Past het kaartje bij jou? Steek dan je vinger op’. Ongeveer driekwart van de leerlingen vindt dat het kaartje bij hen past. Enkele leerlingen geven een toelichting. Safira: ‘Ik ben avontuurlijk. Ja, ik ben ook echt avontuurlijk!’ Juf Annette: ‘Vertel eens waarom je dat vindt’. Safira: ‘Omdat ik goed kan dansen, en dat vind ik avontuurlijk, en ik doe veel enge dingen, en dan ben ik avontuurlijk’. Giovanni: ‘Ik ben zelfstandig’. Annette: ‘Kun je een voorbeeld geven?’ Giovanni: ‘Je moet niks vragen, je kunt het gewoon zelf’. Annette: ‘Ja, je kunt zelfstandig je werk maken. Wie in de klas kan dat ook goed, bij wie zou dit kaartje ook goed passen?’ Giovanni: ‘Bij Salima’.
De leerlingen die een kaartje hadden dat ze niet goed vinden passen ruilen het voor een ander. Indro begint te stralen. Hij krijgt de beurt. Indro: ‘Ik ben grappig’. Annette: ‘Waarom vind je dat?’ Indro: ‘Omdat ik altijd grapjes maak in de klas’. Annette: ‘Kun je daar nog wat meer over vertellen?’ Indro: ‘Soms zijn ze niet leuk, maar soms zijn ze wel leuk.’ Annette: ‘Ja, je maakt vaak leuke grapjes. Wanneer zijn ze niet leuk?’ Indro: ‘Als jij les aan het geven bent.’ Annette: ‘Wat doe je dan?’ Indro: ‘Afleiden’. Annette: ‘Ja, soms stoor je dan de les, hè?’

2: Aan het werk in groepjes

Verdeel de klas in vier groepen. Begeleid zelf de groep die met de kwaliteitskaartjes aan de slag gaat. De andere groepen werken zelfstandig aan andere taken.
Vraag de leerlingen het kaartje mee te nemen dat ze in de kring gekozen hebben.
Laat hen vertellen waarom ze die kwaliteit bij zichzelf vinden passen. Als ze dat willen, mogen ze hun kaartje nog ruilen voor een ander. Vraag een voorbeeld en vraag daar specifiek op door zodat de leerlingen zo meteen schrijfstof hebben. Vraag ook de anderen in het groepje of ze wel eens iets van die eigenschap van de ander gemerkt hebben en waaraan ze dat hebben gezien. Dat levert inspiratie op voor de zin die ze later moeten schrijven. Deel daarna het werkblad uit.
De leerlingen knippen de kopie van hun kwaliteitskaartje uit en plakken dat op het werkblad.
Laat hen de zin achter ‘want’ afmaken, eventueel met letterstempels. Wie klaar is, begint aan een bijpassende tekening op het werkblad.

Juf Ilona (groep 3) zit tijdens het hoekenwerk met acht leerlingen aan de taaltafel. Ze heeft de stapel resterende kaartjes voor zich. Die neemt ze allemaal nog eens door. De leerlingen vertellen welke kaartjes ze in de kring hebben gekozen. Rosa had ‘gul’. Dan vraagt ze de leerlingen naar de kaartjes die ze in de kring hebben gekozen. Rosa had gul. Juf Ilona vraagt wat het betekent, dat ze gul is. Rosa: ‘Omdat ik heel vaak dingen deel’. Ilona stelt specificerende vragen: ‘Wat deel je dan?’ ‘Snoep’. ‘En ook wel eens iets anders?’ ‘Dat weet ik niet meer.’ ‘Met wie deel je dan?’ ‘Met mijn vriendinnen.’ Deze procedure herhaalt juf Ilona ij de andere voorbeelden. ‘Fatima, wanneer merk jij dat je sterk bent?’ Fatima: ‘Als ik met mijn moeder boodschappen doe, dan kan ik heel veel dingen dragen.’ Juf Ilona: ‘Wat draag je dan?’ Fatima: ‘Soms, wat zwaar is, ga ik naar boven dragen.’ ‘Dat zijn dan de boodschappen?’ ‘Ja.’ Juf Ilona: ‘En Diëgo, waarom vind jij jezelf sportief?’ Diego: ‘Omdat ik goed ben in basketbal.’ Juf Ilona: ‘Wat van basketbal kun je goed?’ Diego: ‘In het net gooien.’ Sharon koos het kaartje ‘dromerig” en geeft als uitleg: ‘Omdat ik altijd ga dromen, over mooie dingen.’ Ilona laat het maar zo. Jurian heeft slim. ‘Waar merk je dat aan?’ ‘Omdat ik alle sommen kan.’ ‘En wat nog meer?’ ‘Omdat ik goed op de klok ga kijken.’
Wat van basketbal kun je goed?
De leerlingen gaan aan het werk. Ze schrijven uitgebreide teksten op het werkblad, waarbij de meesten de voorbeelden uit het gesprek gebruiken.
Het viel Ilona op dat de meeste leerlingen een kwaliteit kozen die echt bij hen paste. Ze hebben meer zelfkennis dan zij had verwacht.

Variant: aan het werk in tafelgroepjes
Je kunt de leerlingen ook allemaal tegelijkertijd in tafelgroepjes aan het werk zetten. Laat hen aan elkaar vertellen waarom ze vinden dat het gekozen kaartje goed bij hen past. Loop zelf rond en begeleidt de groepjes.

De leerlingen van juf Annette (groep 4) zitten in hun tafelgroepjes. Ze laten het gekozen kaartje zien en lichten toe wanneer ze die kwaliteit gebruiken. De anderen reageren: vinden zij het een opvallende kwaliteit, welke andere zouden zíj voor die klasgenoot kiezen?

3. Nabespreking

Bespreek het werk van het eerste groepje na in de kring. Laat enkele leerlingen voorlezen wat ze opgeschreven hebben. Vraag of ze meteen wisten welk kaartje ze moesten kiezen, of dat ze twijfelden tussen meerdere kaartjes. Vraag tenslotte aan enkele klasgenoten wie een kaartje koos dat ze heel goed bij haar of hem vinden passen.
Kondig aan dat je voor iedere leerling het gekozen kaartje en de tekening op de computer gaan zetten. Daar typen ze dan zelf de tekst bij.
Als alle groepjes klaar zijn met het werkblad lezen de leerlingen in de kring voor wat ze opgeschreven hebben. Vraag hen of ze meteen wisten wat bij hen paste of dat ze twijfelden. Sluit af door te vragen of leerlingen een klasgenoot kunnen noemen die een kaartje koos dat ze echt bij haar of hem vinden passen. De leerlingen maken een tekening bij hun kwaliteit.

4. Aan het werk op de computer

De leerlingen typen de tekst (individueel of in tweetallen) op de computer. Scan het werkblad en plak het in de digitale tekst. Bewaar de producten in een persoonlijke map op naam en publiceer deze op het weblog van de klas.
Zet de teksten, als ze af zijn, online.

Variant: een print met foto
Laat de leerlingen een lijst met kwaliteiten maken in een tekstdocument. Print de teksten en plak ze onder de foto van de leerling.

Vijf leerlingen (groep 3) zitten achter een computer. Stagiaire Leila laat hen de kwaliteitskaartjes zien en bespreekt de betekenis van de woorden. Dan kiezen de leerlingen welke kwaliteiten ze bij zichzelf vinden passen. Esra typt: Ik ben Esra. Ik ben zelfstandig, ik ben behulpzaam, ik ben lief en ik ben mooi. Juf Leila helpt met het spellen van de woorden.

In de kring leest juf Astrid de geprinte teksten voor.
Yasar heeft een eigen tekst bedacht: ‘ik ben goed in karate, en ik kan goed geluiden maken. Ik ben vriendelijk. Ik heb veel vrienden.’
Sabir leest: ‘Ik ben Sabir. Ik ben slim, omdat ik goed in rekenen ben, en ik lees goed, en ik maak al mijn werk af. Ik ben rustig, ik ben precies en ik ben geduldig.’
Aylin: ‘Ik ben Aylin. Ik ben sociaal omdat ik goed met vriendinnen kan spelen. En ik ben wijs, omdat ik goed kan schrijven.
Hajar: ‘Ik ben Hajar. Ik ben slim en ik ben lief. En ik help vaak. En ik ben vriendelijk, serieus en kieskeurig. En ik kan goed schrijven en rekenen. Groetjes van Hajar.’
Juf Astrid geeft hen een compliment: ‘Jullie hebben hard gewerkt en ik vind ook dat jullie echt kwaliteiten hebben gekozen die bij je passen.’

5. Presentatie

Organiseer, als alle leerlingen hun kwaliteiten hebben beschreven, een presentatie voor de klas. De leerlingen bedienen zelf de computer en ze lezen hun tekst voor. Nodig hierbij eventueel ook de ouders uit.

Vervolgactiviteiten
Ouders betrekken
Vraag de ouders per e-mail om op het weblog te kijken en met hun kind te praten over hun product. Herkennen ze de kwaliteit die hun kind heeft opgeschreven? Kunnen ze nog een andere goede eigenschappen noemen? Vraag hen ook een eigen kwaliteit te noemen en aan hun kind te vertellen waaraan je kunt merken dat zij die hebben. Laat de kinderen er in de kring over vertellen.

Kwaliteiten: ‘Ik kan…’
Ga te werk als boven, maar gebruik de kwaliteitskaartjes uit de serie ‘Ik kan….’ Selecteer 10 kaartjes die je geschikt vindt. Bespreek met de leerlingen wat ze betekenen. Dan kiezen ze een kaartje dat bij hen past, en lichten toe wanneer ze die vaardigheid gebruiken.
Maak er een werkblad bij, waarop de leerlingen een kopie van het kaartje kunnen plakken. Laat ruimte voor een tekening en zet er enkele schrijfregels onder voor de kladtekst.
Vervolgens typen de leerlingen hun tekst op de computer. Print die uit en plak hem op het werkblad.
Hang alle bladen aan de wand. Laat de leerlingen vergelijken welke vaardigheden vaak voorkomen en welke maar één keer.
Bespreek op welke momenten in de klas die vaardigheid handig is.
Wijs in de weken erna op de vaardigheden als er zich in de klas een situatie voordoet waarin hij van pas komt, bijvoorbeeld troosten, beschermen, volhouden en oplossingen bedenken. Vraag dan de leerlingen met die ‘kwaliteit’ of ze een tip hebben of kunnen helpen. Geef de beurt eerst aan leerlingen die een minder centrale positie hebben in de klas. Dan kunnen ze zich op een positieve manier wat meer profileren.

Juf Petra (groep 3) werkt met een tafelgroepje van 4 leerlingen. Ze laat de achterkant van een kaartje zien, met Ik kan. ‘Sommige dingen kan ik wel, en andere niet. Kunnen jullie ook verschillende dingen? Semya: ‘Ik kan mijn mama helpen.’ Yasar: ‘Ik kan op baby’s passen’. Zehra: ‘Ik kan goed tekenen’.
Dan leest Petra voor wat er op staat en vraagt wie van de leerlingen vindt dat het bij hen past. Ze herhaalt regelmatig dat iedereen eigen kwaliteiten heeft, en dat die voor iedereen verschillend zijn. Bij oplossingen bedenken vraagt ze: ‘Wie in onze klas kan dat heel goed?’ De leerlingen noemen Farik (uit een ander tafelgroepje). Petra bevestigt dat: ‘Ja, als er een probleem is in de klas bedenkt Farik vaak een oplossing.’ Het kaartje luisteren licht Petra toe met: ‘Sommige kinderen kunnen heel goed luisteren naar elkaar. Andere kinderen luisteren niet zo goed.’ Hajar merkt op: ‘Soms, als mij mama zegt: opruimen, dan luister ik niet.’ Bij voor mezelf opkomen vraagt Petra: ‘Hoe ziet dat eruit, kun je zo gaan staan?’ De leerlingen gaan staan met hun borst naar voren en hun schouders naar achter. Dan beelden ze ook uit hoe je staat als je níet voor jezelf opkomt: een beetje voorovergebogen. Semya zegt: ‘Ik kan het niet als ik verlegen ben.’
Dan kiezen de leerlingen een kaartje dat bij hen past. Yasar noemt: vrienden maken, ‘want ik heb veel vrienden’. Semya ook, ‘Want kijk, ik zei tegen iemand dat ik wil spelen’. Hajar kiest troosten, ‘want ik ga mijn zusje troosten als ze huilt’.

Een affiche vol kwaliteiten
Voorbereiding: Maak vooraf een groot, leeg affiche waar boven staat: Waar wij goed in zijn. Vertel in de kring iets waar je zelf goed in bent, bijvoorbeeld: je fiets repareren. Kring- of groepsgesprek: Vraag de leerlingen even na te denken over iets wat zij heel goed kunnen. Zeg dat je het leuk vindt als ze iets kiezen dat ze in hun vrije tijd doen. Dan horen ze vast nieuwe dingen van elkaar. Laat de leerlingen in tweetallen aan hun buur vertellen wat ze bedacht hebben. Als een leerling niets weet, denkt de ander mee. Loop rond en doe zo nodig zelf suggesties, vooral bij leerlingen die minder zeker zijn van zichzelf. Met de suggesties geef je hen tussen neus en lippen een compliment. Laat alle leerlingen opnoemen wat ze bedacht hebben. Schrijf eventueel mee op het bord. Toon het affiche en leg uit wat je ermee wilt doen: Ieder kind schrijft een zin over wat het goed kan, en tekent daarna zichzelf (als een stripfiguur). Dan typen de leerlingen hun zin op de computer. Print de zinnen in de vorm van een tekstballon en laat de leerlingen hun tekst uitknippen en op het affiche plakken, samen met hun tekening. Bespreek na wat er op het affiche te zien is. Vraag de leerlingen ook of een ander iets kan wat ze graag willen leren, en of de ander daarbij wil helpen. Geef hen eventueel tijd om samen te oefenen.

Britt (groep 3) werkt in groepen van acht leerlingen. Ze vraagt wat de leerlingen al goed kunnen en wat ze graag willen leren. Niemand vindt het moeilijk om voorbeelden te bedenken. Tijmen is goed in striptekenen en wil de anderen daar wel bij helpen. Anouk kan goed konijnen verzorgen en wil leren paardrijden. Steef is goed in rekenen en wil snel leren fietsen. Inez is goed in puzzelen en wil leren springtouwen. De leerlingen zijn allemaal bereid om een ander te helpen die iets van hen wil leren. Als het affiche klaar is, hangt Britt het in de klas. In de weken erna vraagt ze af en toe of de leerlingen nog beter zijn geworden in wat ze opschreven, of al iets geleerd hebben dat ze nog niet konden en of ze nog hulp willen van een klasgenoot.