Introductie: staan of zitten

Home → Thema’s & Lessen voor groep 3/4 → Morele dilemmas →


Introductie: staan of zitten

Identiteit / ik vind / morele dilemma’s / intro

‘Als Pad gewoon was gaan zwemmen, zou Kikker zijn zwempak niet raar vinden, want het is meestal alleen als je het zegt.’

Specifieke doelen Sociale competentie:

  • de leerlingen durven een eigen koers te varen en zich te onderscheiden
  • de leerlingen denken na over het gedrag dat bij hen hoort
  • de leerlingen leren handelingsalternatieven kennen

Taal: Tussendoelen EN
Reflectie op communicatie
De leerlingen kunnen een uitspraak herkennen als een mening of een feit
Actief deelnemen aan gesprekken in kleine en grote groepen; het initiatief nemen; elkaar tot interactie stimuleren (in de rol van spreker en luisteraar)
De leerlingen reageren op de meningen van anderen
Het verwoorden van gedachten en denkvragen
De leerlingen bedenken voorbeelden van meningen

Vooraf
Bedenk een aantal keuzemogelijkheden waarvan je weet dat ze leerlingen aan zullen spreken, zoals: ‘Een ds is het allerfijnste speelgoed’, ‘Buiten spelen is leuk’, ‘Een koude douche is heerlijk’. ‘Lezen is saai’, ‘Schaatsen is moeilijk’.

Kringactiviteit: Wat vind jij?

Intro
Vertel dat je een ‘mening’ geeft als je zegt wat je van iets vindt. Bijvoorbeeld: ‘Zwemmen is leuk’. Dat vinden sommige kinderen wel leuk, en anderen niet. Als je zegt: ‘zwemmen is leuk’ bedoel je eigenlijk: ‘Ik vind zwemmen leuk’. Of, als je zegt: ‘School is saai’, dan is dat jóuw mening. Andere kinderen vinden het misschien helemaal niet saai.

Spel: staan of zitten?
Geef een paar voorbeelden van een mening, positief en negatief. Vraag de leerlingen om te gaan staan als ze het met een uitspraak eens zijn. Doe zelf ook mee.

Laat, na een paar voorbeelden, de leerlingen zelf dingen bedenken die zij vinden. Hun klasgenoten staan op als ze het ermee eens zijn en blijven zitten als ze een andere mening hebben.

Herhaal steeds dat iedereen iets anders kan vinden, maar dat je ook over dingen hetzelfde kunt denken. Soms zijn de overeenkomsten belangrijk, bijvoorbeeld als je vrienden bent is het handig als je dezelfde spelletjes leuk vindt. Of dat je allebei een hekel hebt aan rekenen. Maar de verschillen zijn zeker zo belangrijk: daardoor ben jij wie je bent.

Barbies zijn leuk
Juf Marion (groep 4) introduceert het begrip mening. ‘Je geeft een mening als je zegt wat je van iets vindt. Dat kan voor iedereen anders zijn. Als iemand bijvoorbeeld zegt: ‘Dansen is leuk’, dan denk je misschien: ‘Ja, dat vind ik ook leuk’, of je denkt: ‘Bah, daar vind ik niks aan’. ‘We gaan nu kijken wie eenzelfde mening heeft. Als ik iets zeg wat jij ook zo vindt, dan sta je op. Heb je een andere mening, dan blijf je zitten.’
Ze zegt: ‘Voetballen is de leukste sport’, ‘Lezen is fijn’, ‘Blauw is de mooiste kleur’. De leerlingen staan op als ze het met de uitspraak eens zijn, en kijken nieuwsgierig om zich heen om te zien wie dat ook vindt.
Vervolgens vraagt juf Marion of de leerlingen zelf een mening kunnen geven. Saïda zegt: ‘Handbal is leuk’. Een aantal meisjes gaat staan. Mucahid beweert: ‘Breakdancen is cool’. Nu staan er alleen jongens op. Donia vindt het leuk om met barbies te spelen. Een paar meisjes staan op, en Farik zegt: ‘en meisjes houden van pony’s’. Juf Marion legt uit dat de leerlingen niet voor anderen moeten gaan invullen. Als Zohra zegt: ‘Fietsen is leuk’, staat de hele klas op. Bij ‘voetbal is leuk’ staan alle jongens op, de meisjes (en juf Marion) blijven zitten. Hatice noemt vouwen. Juf Marion en zes andere leerlingen, ook twee jongens, staan op. Marion vraagt dan voorbeelden van wat leerlingen juist niet leuk vinden. Bij ‘Barbies zijn stom’ staan alle jongens op, en bij: ‘Rood is lelijk’ maar een paar leerlingen. Marion sluit af: ‘Je ziet dat we over alle dingen verschillend denken. Behalve fietsen. Dat vinden we allemaal fijn. Daarover hebben we dezelfde mening.’

Juf Astrid (groep 4) leest het verhaal Zwemmen voor (uit: alle verhalen van Kikker en Pad, door Arnold Lobel). Kikker gaat naakt zwemmen, maar Pad trekt een zwempak aan. Dat vindt hij zelf zo lelijk dat kikker niet naar hem mag kijken voor hij in het water is. Al snel zitten er allerlei dieren langs de kant, die Pad’s rare zwempak wel eens willen zien. Ze gaan niet weg, dus uiteindelijk gaat Pad op de kant en alle dieren lachen om z’n zwempak. Pad zegt: dat zei ik toch al, het is een raar zwempak.

Astrid verbindt er een spelletje aan: staan of zitten. ‘Ik zeg iets en als je dat ook vindt, ga je staan. Als je het er niet mee eens bent, blijf je zitten.’ Ze vraagt steeds leerlingen naar de reden waarom ze er zo over denken, waarom ze die mening hebben. Bij de eerste vraag: ‘Het is niet leuk dat alle dieren gaan lachen als Pad uit het water komt’, twijfelen veel leerlingen. Sander zegt: ‘Maar ik snap het niet, hij kan toch ook gewoon zonder zwempak zwemmen?’ Sandra vindt: ‘Als hij gewoon was gaan zwemmen, zou kikker het niet raar vinden, want het is meestal alleen als je het zegt’. Astrid antwoordt: ‘Ja, juist als je het zegt, dan gaat iedereen erop letten. Wat vind jij, moet Pad volgende keer zijn zwempak weer gewoon aantrekken?’ De helft van de leerlingen vindt van wel. Tim geeft als reden: ‘Dan kent iedereen het zwempak al, en dan gaan ze niet meer lachen’. Juf Astrid gaat daarop door: ‘Als je zelf een zwempak hebt dat je heel mooi vindt, maar je denkt dat anderen het raar vinden, ga je daar dan toch in zwemmen? Als je denkt: Ja, dan sta je op’. Verreweg de meeste leerlingen staan op. Astrid: ‘Als je beste vriend bij het omkleden met gym zegt: Ik heb een hele gekke onderbroek aan, daar moet je niet om lachen. Wie zou dan gaan lachen?’ De meeste kinderen blijven zitten. Aram zegt: ‘Ik weet het niet, zullen we ook doen dat het middelmatig is? Dan doe je zo’. (Aram staat op maar blijft gebogen staan). Juf Astrid: ‘Ja, dat is goed, als je het niet weet. Want soms heb je geen mening.’

Afsluiting

Bespreek na welke verschillende meningen de leerlingen belangrijk vinden, bijvoorbeeld bij het kiezen van hun vrienden, zoals: ‘buitenspelen is leuk’ of ‘tv kijken is het fijnste dat er is’. En welke er voor hen minder toe doen, zoals ‘Groens is de mooiste kleur’ of ‘Drop is het allerlekkerste snoep’. Kondig aan dat je volgende les een ‘meningenspel’ gaat doen waarbij de leerlingen zelf kiezen wat ze een goede reactie vinden.