Moreel dilemma 1: meespelen

Home → Thema’s & Lessen voor groep 3/4 → Morele dilemmas →

 

Moreel dilemma 1: meespelen

Identiteit / ik vind / morele dilemma’s / verhaal 1

‘Als iemand gaat huilen, en je hebt het zelf gedaan, dan moet je zeggen: sorry, en: je mag wel meedoen.’

Kern
De leerlingen denken na over de vraag of iedereen altijd mee mag doen

Specifieke doelen Sociale Competentie:

  • De leerlingen zetten een stap op het gebied van morele ontwikkeling (voor kleuters in de zone van de naaste ontwikkeling) door gericht na te denken over ‘goed’ en ‘kwaad’
  • Ze kunnen zich verplaatsen in het standpunt van een ander
  • Ze ontdekken dat klasgenoten verschillend reageren op sociaal gedrag van anderen
  • Ze denken na over gewenst sociaal gedrag en formuleren een regel voor de klas

Taal: tussendoelen EN
Het verwoorden van gedachten
De leerlingen geven hun eerste reactie op een moreel dilemma
Onderhandelen over betekenissen
De leerlingen wisselen hun ideeën voor oplossingen uit
Leerlingen kunnen hun mening geven (en beargumenteren), luisteren naar de mening van anderen en die verwoorden
De leerlingen verwoorden hun eigen motieven en leven zich in in de motieven van anderen
Het gebruik van complexe taalfuncties (redeneren, vergelijken, concluderen)
De leerlingen geven hun overwegingen en oordeel over ‘mee mogen spelen’ / de uitsluiting van een klasgenoot.

Middelen
Het verhaal ‘Nasser is chauffeur’ (zie hieronder bij 5, verhaal) of een ander verhaal over uitsluiting bij samenspel.

Vooraf
Lees het verhaal en kies de vragen die je erbij wilt stellen

Organisatie
In een kleinere groep komen alle leerlingen gemakkelijker aan het woord

1. Voorlezen

Lees het verhaal of (prenten)boek voor.

2. Gesprek

Vraag de leerlingen reacties op het verhaal. Stel enkele open vragen. Onder aan het verhaal staan enkele suggesties.
Geef zelf geen oordelen, vraag wel wat klasgenoten ervan vinden.

Juf Joke (groep 2/3) leest het verhaal voor in de kring. Na afloopt vraagt ze, of de kinderen vinden dat Zehra goed gespeeld heeft, en waarom de kinderen dat denken. Ayleen vindt van wel, maar kan er geen reden voor noemen. Sem denkt van niet, ‘omdat ze gemeen deed tegen Nasser.’ Joke vraagt hem, wat de juf in het verhaal had kunnen doen. Volgens Sem hoefde ze niets te doen, maar Marijn zegt; ‘Ik vind dat de juffrouw straf had moeten geven, ze had Zehra uit de huishoek weg moeten sturen’. Als juf Juke hem vraagt: ‘Is dat dan de oplossing?’ antwoordt Marijn: ‘Ja, uit de huishoek, en dan moet ze iets anders gaan doen.’ De meeste kinderen zijn het met hem eens. ‘Maar’, gaat juf Joke door, ‘vinden jullie dan dat iedereen mee kan spelen, als jij aan het spelen bent?’ Mehmet antwoordt: ‘Nee, ik wil alleen spelen’. ‘Vind je het dan ook niet erg dat je bijvoorbeeld chauffeur bent van de bus en dat er niemand met je meerijdt?’ ‘Nee’, zegt Mehmet, ‘Iedereen wil meespelen maar ik wil alleen spelen.’ Juf Joke vraagt wat de anderen denken. Jura vindt dat iedereen altijd mag meedoen, en Nora is het met hem eens, zelfs als je ruzie hebt. Juf Joke wil weten hoe ze die ruzie dan oplost. ‘Sorry zeggen’, antwoordt Nora. Mina denkt er ook zo over. ‘Want anders is het niet leuk. Als ik met Salima speel, we zijn vriendinnen, dan zeg je elke keer sorry, dan kan je weer vrienden zijn. Hafida vindt: ‘dan kan je ook een knuffeltje geven’. Nadima vult aan: ‘Of een bloemetje’.
Dan vraagt juf Joke of er ook redenen zijn waarom kinderen niet mee mogen spelen. Mina zegt: ‘Kijk, als het vol is in de huishoek (daar mogen maar 4 kinderen tegelijk in) dan kan het niet. Die ene keer gingen we met Marijn en toen wilde Salima ook meedoen, maar toen was het vol.’ Geen enkele leerling kan een andere reden bedenken waarom een klasgenoot niet mee mag spelen. Juf Joke stelt voor om op te schrijven welke regels er zijn om fijn met elkaar te kunnen spelen. (Zie hiervoor: ‘Wij helpen elkaar’, hoofdstuk 2: Samen spelen, samen delen.).

3. Dramatiseren

Kies een fragment uit het verhaal en vraag vrijwilligers of ze dat na willen spelen. Laat de leerlingen een rol kiezen. Laat hen eerst spelen zoals het in het verhaal gaat (terwijl je de betreffende tekst voorleest, en de leerlingen ‘hun’ tekst herhalen en uitbeelden). Vraag de leerlingen dan of ze het anders kunnen spelen: Wat zou jij zelf doen in die situatie? Kies nieuwe vrijwilligers, en vraag na de eerste ronde of anderen iets anders zouden doen. Om wie gaat het dan? Laat hen die rol spelen terwijl de anderen nog eens dezelfde personen spelen. Zet de verschillende reactiewijzen naast elkaar en vraag feed-back aan de rest van de klas / het groepje: wat vinden jullie van die reactie? Geef zelf geen oordelen,
Herhaal zo’n rollenspel in verschillende varianten desgewenst nog eens met een tweede verhaalfragment.

4. Afsluiting

Stel tot slot eventueel de vraag: ‘Als jij een regel zou maken over samenspelen, welke regel zou je dan maken?’ Of: ‘Vinden jullie dat Iedereen mee mag doen, is dat een goede regel voor onze klas? Waarom wel, waarom niet?’
Laat een paar vrijwilligers de gekozen regel op de computer intypen en in grote letters printen. Hang de ‘poster’, liefst versierd met kleurstiften, op een goed zichtbare plaats in de klas. Vraag de leerlingen die het met de regel eens zijn, hun naam eronder zetten.

Vervolgactiviteit
Verwijs de komende tijd, bij voorvallen in de klas rond samenspelen terug naar het verhaal, of lees het nog een keer voor. Dan kunnen de leerlingen de ‘actuele’ situatie met meer afstand bespreken, en staat / staan de betrokken leerling/en niet rechtstreeks zelf in de aandacht. Ontzie de ‘daders’ in dit gesprek, maar kom in een individueel gesprek nog eens terug op het gebeurde en vraag of ze iets willen doen tegenover de benadeelde(n). Als ze ‘ja’ zeggen, doen ze dat. Willen ze niet, laat het dan bij: ‘Ik zou heel fijn als jullie goed samenspelen. Daar gaan we de komende tijd vaker mee oefenen’.

5. Verhaal

Nasser is chauffeur

Thema: samenspelen, mee mogen doen

(Dit verhaal is ook bruikbaar als een opstapje voor de lessen in het hoofdstuk: Onze regels of Een fijne klas / wensen voor de klas).

Nasser, Amina en Zehra spelen in de huishoek. Nasser heeft een autootje in zijn hand. ‘Hier maken we een garage’, wijst hij.

‘Neehee’, reageert Zehra, ‘wij zijn de kinderen, en Amina is onze mama’. ‘Ja’, zegt Amina, ‘en nu moeten jullie vlug een boterham eten, want we gaan naar oma’. ‘Ja mam’, zegt Zehra.

‘Maar ik maak een garage’, herhaalt Nasser, ‘en dan heb ik een auto en dan breng ik jullie naar oma.’ ‘Neehee’. Zehra zucht diep. ‘Wij gaan met de bus’. ‘Zehra’, zegt Amina streng, ’zit je nu alweer te kletsen? Je moet opschieten! Dooreten nu’.

Nasser probeert het nog eens bij Amina: ‘Mama, zal ik jullie brengen met de auto?’‘Goed’, zegt Amina, maar dan kun je geen kind zijn, want die kunnen niet autorijden. Dan ben jij de vader.’ ‘Okee’, zegt Nasser, ‘Ik ben de vader en ik rij’. Hij pakt het grote stuurwiel uit de spullenbak. Zehra zeurt: ‘Mama, ik lust geen stinkkaas, dat weet je toch?’‘Jawel’, antwoordt Amina, ‘maar er is niks anders. En nu opschieten, anders gaan we zonder jou.’ Zehra knijpt haar neus dicht en propt de laatste hap brood-met-kaas naar binnen. Ze trekt er een vies gezicht bij, alsof ze poep eet…

‘En nu is het uit’, zegt Amina, ‘zit niet te knoeien met je eten! Trek je jas aan, we gaan’.
Nasser komt aanrijden met het grote stuurwiel. ‘Stap maar in’, zegt hij. Hij doet zogenaamd de auto deur open en wijst naar de bank. Amina gaat zitten. ‘En ik moet voorin, want ik ben de chauffeur.’ zegt Nasser. Hij start de auto al: ttrrrrrhh, trrrhhh.
‘Wacht even!’, roept Amina, ‘ons kind is er nog niet. Zehra! Waar zit je nou? Instappen, we gaan nu weg.’
‘Nee’, snauwt Zehra. Ze kijkt boos, met haar wenkbrauwen omlaag. Haar mond is een rechte streep geworden. ‘Ik doe niet meer mee. Amina, wij zouden toch samen spelen, alleen jij en ik, en nu komt Nasser er bij.’ Van boosheid moet ze bijna huilen.
‘Gossie,’ zegt Amina, ‘kindje toch, ik wist niet dat je dat zo erg vond. Kom maar hier, dan zal ik je troosten.’ Amina legt haar arm om Zehra’s schouder. Met haar andere hand streelt ze over haar haar. ‘Kom maar, kindje, je hoeft niet te huilen, wij gaan gewoon met ons tweetjes.’

Nasser zit nog steeds in zijn auto. Hij heeft al een proefrondje gereden, door de hele huishoek. ‘Bbbrrrroemmmm. bbbbrroemmmmm, brrrrooeeemmm’ doet hij. Als Nasser weer voor Amina en Zehra stilstaat, roept hij ‘Alle passagiers instappen!’.
‘Nee’, zegt Amina, ‘mijn kindje wil niet met jou in de auto, dus jij doet niet meer mee. Ga maar alleen spelen’. Maar Nasser gaat niet weg. Hij zegt: ‘Juf zegt altijd: Samen delen, samen spelen. Dan mag ik toch wel meedoen?’‘Nee’, zegt Zehra vastbesloten. Ze pakt Amina bij de hand en steekt haar tong uit tegen Nasser en ze doet ‘pffffffuuuuh…, lekker puh!’

Amina wil weer verder spelen. ‘Oké’ zegt ze tegen Zehra, ‘dan gaan wij met de bus’.
‘Ook goed’ zegt Nasser, ‘dan ben ik de chauffeur van de bus.’ Hij doet alweer vrrooeeemm, vroeemmm.
‘Nééé!’ schreeuwt Zehra, ‘ook niet met de bus. Jij doet gewoon niet mee.’ Ze geeft Nasser een harde duw. Hij valt tegen de tafel, en de vaas met bloemen valt om. Het water druipt op de grond.
Juf heeft de bonk gehoord en komt kijken. ‘Hé, de vaas is omgevallen. Maar dat deden jullie vast niet expres. Gauw die rommel opruimen, hoor! Zehra, help jij Nasser even’.
Weer trekt Zehra een vies gezicht. ‘Nee, want ik heb het niet gedaan. Hij heeft het zelf gedaan en dan moet hij het ook maar opruimen’.
Juf hoort het en zegt: ‘Nee hoor, zo doen wij dat niet. Samen spelen, samen opruimen. Ook als je de rommel niet zelf hebt gemaakt’.
Nasser pakt een dweiltje uit de gootsteen en een teiltje. Als hij terug loopt, knijpt Zehra hem keihard in zijn arm. ‘Ik wil toch nooit meer met jou spelen’, zegt ze kattig.
Amina is al weggelopen uit de huishoek. Ze moest ineens heel erg plassen.

In zijn eentje maakt Nasser de tafel en de vloer weer droog. Hij doet vers water in de vaas, en zet de bloemen terug op het tafeltje.
Als alle kinderen weer in de kring zitten, vraagt juf: ‘En, wie heeft er goed samen gespeeld?’ Zehra steekt haar vinger op. ‘Ik, met Amina’ zegt ze. ‘Goed zo’, zegt juf. ‘Dat vind ik fijn.’ Ze geeft Amina en Zehra een sticker. En Nasser krijgt niets.

Mogelijke vragen:
Vind jij dat Zehra goed heeft samengespeeld?
Vind jij dat Nasser mee mocht doen? Waarom vind je dat?
Wat had juf moeten doen, volgens jou?
Vind je dat je altijd iedereen moet laten meespelen? Waarom wel en waarom niet / wanneer wel en wanneer niet?
(Hier komen gemakkelijk sociaal gewenste antwoorden. Dan doorvragen, en eventueel anderen vragen of ze een reden kunnen bedenken waarom niet altijd iedereen mee mag spelen, bijvoorbeeld omdat iemand te jong is, het niet goed kan, het spel met 2 personen leuker is, je liever alleen met je beste vriend / vriendin speelt, het te moeilijk is om het spel uit te leggen. Vraag de leerlingen steeds of dat bij hen wel eens gebeurd is, en wanneer.