Wat zou jij doen?

Home → Thema’s & Lessen voor groep 3/4 → Morele dilemmas →

 

Wat zou jij doen?

Identiteit / ik vind / morele dilemma’s / wat zou jij doen?

‘Ik zou er niets van zeggen als iemand voordringt in de rij, omdat het maar een rij is en misschien kom jij de volgende keer wel vooraan.’

Kern: Leerlingen denken na over gedragsalternatieven en kiezen wat ze zelf zouden doen.

Specifieke doelen Sociale competentie:

  • De leerlingen durven hun eigen koers te varen en zich te onderscheiden
  • Ze verplaatsen zich in het standpunt van een ander
  • Ze krijgen inzicht in hun eigen mogelijkheden voor het groepsproces
  • Ze krijgen handelingsalternatieven aangereikt door klasgenoten

Taal: Tussendoelen EN
Het verwoorden van gedachten
De leerlingen verwoorden hun reactie in een moreel dilemma
Onderhandelen over betekenissen / Leerlingen kunnen hun mening geven (en beargumenteren), luisteren naar de mening van anderen en die verwoorden
De leerlingen wisselen meningen en verplaatsen zich in het perspectief van anderen
Het gebruik van complexe taalfuncties (redeneren, vergelijken, concluderen)
De leerlingen geven argumenten en doen ervaring op met anderen overtuigen

Inzet ICT

Vooraf
Blaadjes maken met (in grote letters)
1. Ik zeg er zelf wat van
2. Ik zeg het tegen juf of mamma / pappa
3. Ik zeg niets
4. Ik doe het zelf ook

Middelen
Vier hoeken met de kaartjes en schrijfgerei.
Ruimte om te lopen (bv. in het speel- of gymlokaal)

Inhoud

Intro: voorbeelden van een mening

Als je vooraf al aandacht hebt besteed aan meningen (zie de pagina hiervoor: Een motiverende start), vraag dan enkele leerlingen om hun mening te geven over iets. Hun klasgenoten staan op als ze het ermee eens zijn. Is dit de eerste les, geef uw eigen mening over een alledaagse situatie in de klas, bijvoorbeeld: ‘Je moet elkaar altijd helpen’ of: ‘Het is vervelend als kinderen door elkaar heen praten.’ Of: ‘gym is de leukste (of saaiste) les’. Vraag de leerlingen wie het met je eens is.

Leg uit dat je een mening geeft als je iets zegt waar anderen misschien anders over denken. Dat je eigenlijk zegt: ‘Ik vind dat jullie elkaar moeten helpen’, of: ‘Ik vind het vervelend als iedereen door elkaar heen praat’, of: ‘Ik vind gym leuk (of saai)’. Benadruk dat meningen altijd verschillen, dat iedereen er iets anders van kan vinden.
Doe een korte oefening met staan of zitten: Geef een paar meningen uit de belevingswereld van de leerlingen: ‘Sesamstraat is leuk’, ‘Vechten is stom’, ‘Bruin is een vieze kleur’, ‘Schelden is gemeen’. Wie dat ook vindt, staat op. De anderen blijven zitten.
Vraag enkele leerlingen of ze ook een mening kunnen geven en laat de anderen daarop reageren. Sta daarbij zelf ook op als je hetzelfde vindt.

Juf Marion (groep 4): ‘Eerst gaan we even oefenen. Ik zeg iets, en als je het ermee eens bent sta je op.’ Ze geeft 3 voorbeelden: ‘Als je de zon tekent moet hij altijd geel zijn’, ‘Vanille ijs is super lekker’, Kinderen van groep 4 mogen zelf beslissen hoe laat ze naar bed gaan” . Ze herhaalt steeds dat de staande en zittende leerlingen andere meningen hebben, en vraagt: ‘Als je allebei iets anders vindt, kun je dan wel vrienden zijn?’ De leerlingen vinden van wel.

Het spel ‘Wat zou jij doen?’

Kondig aan dat je met de klas een soort meningenspel gaat doen over: ‘Wat zou jij doen?’
Leg de hoeken uit en lees de eerste situatie voor. Vraag enkele leerlingen welke hoek bij hun reactie past. Zeg dat ze zo meteen ook echt naar die hoek toe lopen.
Controleer of alle leerlingen begrijpen wat de bedoeling is.
Lees vijf of zes situaties voor. De leerlingen gaan steeds naar een van de hoeken. Vraag, terwijl ze daar nog staan, aan enkele leerlingen waarom ze voor die hoek gekozen hebben. Af en toe kun je ook een vrijwilliger vragen om hun mening toe te lichten.

Voorbeelden van situaties
1. Je ziet dat je zusje een snoepje pakt terwijl het niet mag.
Wat doe je?
2. Een meisje heeft met KNEX een ingewikkeld gebouw gemaakt. Een ander gooit er expres een bal tegen. Het gebouw stort in elkaar
3. Een jongen trekt een andere jongen keihard aan zijn haren.
4. De juffrouw vraagt of alle kinderen hun rekenwerk af hebben. Iemand van je tafelgroepje zegt ja. Jij ziet dat het niet waar is.
5. Een jongen uit de klas ligt in het ziekenhuis. Juf vertelt erover in de kring. Iemand uit jouw klas fluistert tegen jou: Net goed, hij is toch stom. De anderen horen het niet.
6. Je staat in de rij en iemand dringt voor.

Tip 1
Deze werkvorm werkt het best als je hem niet ‘moralistisch’ gebruikt, dus zelf geen oordelen geeft over wat de leerlingen inbrengen – ze kunnen uiteraard wel zeggen wat ze vinden van een reactie van een klasgenoot.

Tip 2
Gebruik voorbeelden uit je eigen lespraktijk zonder dat individuele leerlingen herkenbaar zijn.

Tip 3
Verwijs de komende tijd, bij voorvallen in de klas, naar deze mogelijke keuzes. Wat deed een leerling? Waarom, en hoe werkt het uit? Wat zou een ander gedaan hebben? Let op wanneer leerlingen zelf iets oplossen en haal ook die situaties naar voren.

Juf Ilona (groep 3): Bij de eerste vraag, over het pikken van een snoepje, zegt Joris: ‘Ik zeg er zelf wat van en als hij niet luistert, dan zeg ik het tegen papa of mama’. Frank denkt er anders over: ‘Dan zeg ik het tegen papa of mama, dat is eerlijk.’ Rosa staat als enige in de hoek: Ik zou het zelf ook doen. Ze legt uit: ‘Ik doe het ook als mijn zusje het doet, anders vind ik het niet eerlijk.’
De volgende situatie is het vernielen van een KNEXX bouwwerk van een klasgenoot. Nora kiest voor Ik zeg er zelf wat van. ‘Nou, je hebt toch een mond om het zelf te zeggen, je hoeft niet altijd meteen alles tegen de juf te zeggen.’ Mary zou er niets van zeggen, ‘omdat je je er anders mee bemoeit’. Gonnie zou het tegen de juf zeggen, ‘omdat als je het zelf zegt, dan luisteren ze misschien niet.’ Sommige leerlingen kunnen niet vertellen waarom ze die hoek gekozen hebben.
Hoe meer dilemma’s er geweest zijn, hoe gemakkelijker leerlingen kunnen verwoorden wat ze zouden doen. Daarbij gaan sommigen ook de argumenten van klasgenoten gebruiken. Zo zegt Sara: ‘Want kijk, misschien zegt iemand: bemoei je er niet mee, dan bemoei ik me er niet mee.’
Als het gaat om voordringen in de rij staat Yora voor het eerst in de hoek Ik doe het zelf ook. Ze zegt: ‘omdat die ander voordringt doe ik het ook.’ Mary zegt er niets van, ‘omdat het maar een rij is en misschien kom jij de volgende keer wel vooraan’.
Het viel Ilona op dat de leerlingen goed over hun keuzes nadenken en een reactie kiezen die goed bij hun gedragsstijl past. Slechts enkele leerlingen kozen steeds dezelfde hoek.

Afsluiting

Vraag de leerlingen welke hoek zij het vaakst gekozen hebben, en in welk geval ze er toch anders over dachten. Of hebben ze goed geluisterd naar de anderen en zijn ze daarom van mening veranderd? Kunnen zij nog een goede reden herinneren die iemand anders gaf? Reflecteer met de leerlingen op: ‘Wanneer vind je het nodig om iets tegen de juf te zeggen? Kun je daar een regel voor bedenken, voor jezelf?’

Extra suggestie
De leerlingen houden steeds de score in iedere hoek bij. Zet op het blad met de reacties in de hoeken een cijfer (dat staat voor de situaties), bv 1 – 5. Laat de leerlingen steeds tellen met hoeveel ze zijn en dat aantal noteren. Dan kun je eventueel later een statistiek maken met de scores van de klas.

Vervolgactiviteit voor groep 4
De leerlingen bedenken zelf situaties om het ‘hoekenspel’ nog een keer te doen.

De leerlingen van Astrid (groep 4) zijn zo enthousiast over het meningenspel dat ze het nog eens willen doen. Astrid laat hen de tweede keer zelf situaties bedenken. Jaimy komt met het voorbeeld: ‘Iemand pakt juffrouw haar tas en gaat geld eruit pakken.’ De meeste leerlingen kiezen voor Ik zeg het tegen de juf. Enkele kinderen zouden er zelf iets van zeggen, of niets zeggen. Drie jongens staan in de hoek Ik zou het zelf ook doen. Juf Astrid besluit om hier wel een moraal aan te verbinden. Ze vraagt de andere leerlingen hun mening over die drie. Sara zegt: ‘Ik zou het nooit doen, want misschien wordt de juffrouw heel erg boos.’ Jasmijn argumenteert: ‘als het uit hun tas was vonden ze het ook niet leuk, en de juf vindt het ook niet leuk.’ Daan: ‘Als de juf dat ziet, dan kan je echt grote problemen krijgen’. Astrid vraagt wat die problemen dan zijn. Daan antwoordt: ‘met je ouders’. Hatice roept: ‘met de politie!’ Astrid vraagt de jongens waarom ze daar staan. Bas verzint een goedmaker: ‘Kijk, ik pak dat geld en dan koop ik een dingetje, en dan zet ik het (zijn eigen geld) weer terug’. Querijn zegt: ‘Ik spaar geld voor een Nintendo DSI en de kost € euro, en die heeft een fotocamera…’ Astrid onderbreekt hem: ‘Dus jij vindt, dat als jij voor iets spaart, dat je dan wel geld van iemand anders mag afpakken?’ Querijn knikt. Astrid zegt: ‘Dat vind ik opmerkelijk. En jij, Marlon?’ Marlon vertelt lachend: ‘Ik pak gewoon een tientje en dan pak ik daar (wijst naar de rekenhoek) een neptientje en dat doe ik dan in de portemonnee.’ Astrid vraagt of hij een grap maakt. Marlon zegt van niet. Astrid wil weten of de drie jongens denken dat anderen hem nog zullen vertrouwen, als ze zoiets zouden doen. Ze halen hun schouders op. Andere leerlingen reageren. Melanie zegt: ‘Nou, als ze dan bij mij komen spelen, en dan ga ik bijvoorbeeld even naar de wc, dan ben ik bang dat zij geld pakken uit mijn portemonnee.’ Adam: ‘En als we dan boven aan het spelen zijn, kunnen ze ook geld van mij pakken.’ Astrid zegt tegen de drie jongens: ‘Denk er nog maar eens goed over na, wat het betekent als je zoiets zou doen.’
Twee andere voorbeelden gaan over pesten: dat je lacht als een kind een klein wondje heeft, of domoor zegt tegen een klasgenoot die veel fouten in zijn werk heeft.
Astrid vraagt de leerlingen tot slot op ze vinden dat ze er wat van leren. ‘Sta op als je zegt: ik doe precies hetzelfde?’ Alle leerlingen blijven zitten. ‘Wie vindt: door dit spelletje denk ik er toch wel wat beter na?’ Ongeveer driekwart van de leerlingen staat op.

Terugblik: Astrid schrok ervan dat de drie jongens zeiden, ook te zullen stelen, hoewel het ook wel een vorm van ‘stoer doen’ was. Maar ze wilde hen toch wijzen op de consequenties van zo’n diefstal.
Verder was ze tevreden over de les: ‘Nu de morele ontwikkeling op gang komt, is het wel belangrijk dit soort spellen te doen. De kinderen worden zich bewust van de consequenties van hun gedrag. Door het meningenspel hebben sommigen duidelijk beter leren verwoorden wat ze vinden. En ze bedachten ook goede eigen voorbeelden.’