Oefenen met samenwerken

Home → Thema’s & Lessen voor groep 3/4 → Samenwerken →

 

Oefenen met samenwerken

Groep 3 / 4 Sociale relaties / Samen aan de slag / samenwerken / oefenen met samenwerken

Joris: ‘Ik vond het eigenlijk raar. Isa zal heel snel te schrijven en ze schreef ook heel mooi.’

Kern:
De leerlingen staan open voor samenwerking met iedere klasgenoot.

Specifieke doelen Sociale competentie:

  • De leerlingen (her)kennen sterke kanten van anderen
  • Ze leren rekening te houden met anderen
  • Ze leren feedback van anderen te accepteren
  • Ze ervaren dat ze samen verder komen dan alleen

Taal: tussendoelen EN
Het verwoorden van gedachten en denkvragen
De leerlingen verwoorden hun reflectie op samenwerken en wat eventueel beter kan
Leerlingen kunnen hun mening geven (en beargumenteren), luisteren naar de mening van anderen en die verwoorden
Ze geven constructieve feedback aan groepsgenoten en staan open voor de feedback van anderen
Reflectie op communicatie
De leerlingen maken zich het taalrepertoire eigen dat bij samenwerken hoort, zoals: Hoe vraag je hulp? Hoe geef je aanwijzingen op een prettige manier? Hoe maak je samen een plan, hoe breng je zelf voorstellen in en hoe laat je ruimte voor de ideeën en inbreng van de ander?

Werkvormen
Het GIPS model (Kagan, 2004) biedt een keur aan geschikte werkvormen zoals:
Rondpraat: in een viertal; de vier teamleden leveren om de beurt een mondelinge bijdrage, bijvoorbeeld een antwoord op de vraag: Wat doe je samen met je vader / moeder? Na drie rondjes kiest iedere leerling een eigen voorkeurs-activiteit om verder uit te werken (zie verder onder: Sociale relaties / Thuis op school / Mijn familie / wat wij samen doen.)
Het tafelrondje: de vier leerlingen schrijven om de beurt hun bijdragen op. Er is maar één papier en één pen. Bij wijze van oefening kun je leerlingen in groep 4 ook elkaars bijdragen laten noteren, zoals: noem zoveel mogelijk namen voor familieleden (oom, tante etc.) of de leerlingen vragen elkaar te helpen bij het opschrijven.
Genummerde koppen: In alle groepjes krijgen de leerlingen een nummer van 1 tot 4. Noem na het groepsoverleg een nummer. Alle leerlingen met dat nummer doen verslag van hun groepje.
Praatkaartjes: bij het overleg in groepjes van 4 krijgen de leerlingen ieder een praatkaartje, dat ze neerleggen als ze aan de beurt zijn geweest. Ieder mag pas weer als alle kaarten op tafel liggen.
De placematmethode: vier leerlingen werken samen aan een onderwerp, dat in het midden van het blad staat. Ze vullen ieder een afgebakend deel met teksten of tekeningen.

Juf Marion (groep 4) gebruikte de placemat-methode bij het maken van een complimenten-vel voor iedere leerling (zie: De Groep / Iedereen hoort erbij / Het complimentenspel; bij juf Astrid ging het om de vraag wat er beter kon in de klas (zie: De Groep / In goed overleg / Klassenvergadering

Inhoud

Kringgesprek

Kondig de activiteit aan waarin leerlingen gaan samenwerken. Leg kort de inhoud uit en vraag dan wat samenwerken inhoudt.
Geef eerst zelf een paar voorbeelden van wat er goed ging in het recente verleden. Kies daarbij leerlingen die minder snel voor het voetlicht komen. Kunnen zij een eigen kwaliteit noemen die maakte dat het zo goed lukte? Of kunnen de anderen die verwoorden?
Vraag de leerlingen waar je bij samenwerken op moet letten, bv: ieder doet de helft van wat er te doen valt; je wisselt af (gaat om de beurt), als de een iets goed kan dan helpt die de ander daarbij.

Noteer de ideeën van de leerlingen op het smartbord. Vraag hen om een punt te kiezen waar ze dit keer speciaal op willen letten of geef zelf een aandachtspunt, bijvoorbeeld: wij gaan om de beurt; wij luisteren goed naar elkaar; wij helpen elkaar; wij praten zachtjes.

Deel de koppels in en motiveer, als dat functioneel is, waarom je juist deze leerlingen laat samenwerken: ‘jullie houden allebei van knutselen; jij hebt altijd zo’n leuke ideeën en jij kunt zo precies werken’, ‘jullie zijn allebei vrolijk, dus je hebt vast plezier als je samenwerkt’, of: ‘ik denk dat jullie het samen best leuk zullen hebben, ook al ken je elkaar (nog) niet zo goed’. Of, meer inhoudelijk: ‘Ibrahim is goed in verhalen bedenken en Sanne is handig op de computer’; ‘Andrej spelt goed en Yasmine kent veel woorden’; ‘Esmee kan zich goed concentreren en Steve heeft veel fantasie’….
Of licht toe dat je het belangrijk vindt dat er niet alleen vrienden bij elkaar komen te zitten; als je elkaar al heel goed kent is dat wel fijn werken, maar voor de andere kinderen is het ook leuk om eens met alle klasgenoten samen te werken of te spelen. ‘Dan ga je op ontdekkingsreis in je eigen groep. Er is vast een klasgenoot die je kan verrassen!’

Meester George (groep 3-4) laat zijn leerlingen de regels voor de klas (die vooral bestaan uit verboden, ofwel: NIET-regels) omzetten in wel-regels: wat zijn eigenlijk de dingen die we plezierig vinden? Voor deze activiteit heeft hij, voor het eerst, steeds een leerling van groep 3 aan een groep-4 leerling gekoppeld. Ook heeft hij zoveel mogelijk jongens en meisjes gemengd (de meisjes zijn in de meerderheid) en rustige en drukke types bij elkaar gezet. Als hij de maatjes opnoemt reageren sommige leerlingen verbaasd; Simon zegt dat hij niet met Anne wil. Meester George zegt, dat hij vandaag niets te kiezen heeft. Vrij vlot gaan alle groepjes aan het werk. Meester George ziet tot zijn verrassing dat leerlingen van groep 3 regelmatig het voortouw nemen in de samenwerking en het noteren van de regels. De leerlingen werken geanimeerd en betrokken. Simon en Anne werken ieder voor zich. Meester George bespreekt na hoe het samenwerken ging. Hebben de leerlingen elkaar kunnen helpen? Hij benadrukt dat samenwerken soms best lastig is, maar wel handig om te kunnen: je leert altijd wel iets van de ander. En als je met veel verschillende kinderen samenwerkt, leer je veel verschillende dingen: Sacha hielp Koen met schrijven, Inez heeft geleerd hoe je ‘fluisteren’ moet schrijven en Joris en Macha hebben samen grappen gemaakt en gelachen.

Aan het werk

Loop rond en let op hoe het samenwerken of -spelen verloopt. Houd een paar positieve momenten in je hoofd voor de nabespreking.

Nabespreking

Vraag de leerlingen hoe het samenwerken ging. Is het gelukt om speciaal op één punt te letten? Maakte dat verschil, en hoe? Waar zijn ze tevreden over, wat vonden ze lastig? Hebben ze elkaar kunnen helpen? Vonden ze het gezellig? Wat hebben ze voor nieuws aan elkaar ontdekt? Houd het gesprek kort.
Vat kort samen wat jouw zelf als ‘mooie momenten’ is opgevallen. Haal daarbij eventuele overeenkomsten naar voren. Vraag wel steeds of het klopt wat je dacht te zien. Waar het lastig ging: vraag de leerlingen hoe dat kwam, en of ze een tip hebben voor hoe het een volgende keer beter kan. Noteer de suggesties.

Robert, groep 4: ‘Na iedere opdracht heb ik nabesproken hoe het samenwerken ging. Dat schiet er anders vaak bij in, maar het levert veel op. Lisette, die eigenlijk goed spelt, zei: ‘Ik heb nieuwe woordjes geleerd van Harold.’ Dat heeft ze echt zo ervaren. Er waren ook leerlingen die erg langs elkaar heen werkten. Ze zaten wel naast elkaar maar deden ieder hun eigen ding. Maar door de verhalen van klasgenoten leren ze dat het ook anders kan. Na verloop van tijd zullen ze daar zeker iets van oppikken.’

Robert (groep 4) vraagt: ‘Lidya, heb je er iets aan gehad nu je met Ollie hebt samengewerkt, heb je iets geleerd?’ ‘Nee’, antwoordt Lidya. Shanti zegt: ‘Ik heb geleerd omdat Ina me heeft geholpen bij de deur (van een kartonnen hondenhuis). Verder heb ik alles zelf gedaan.’ Robert: ‘Ina, hoe kon jij helpen?’ Ina: ‘Er moesten 4 gaatjes in die doos.’ Robert: ‘En dat kon je uitleggen omdat je het zelf al een keer had gedaan, klopt dat?’ ‘Ja’, zegt Ina.
Robert wil weten: ‘Wie vond het ook leuk om samen te werken met iemand met wie je anders niet zo gauw zou samenwerken?’ Jesse: ‘Ik vond het eigenlijk raar. Imca zal heel snel te schrijven en ze schreef ook heel mooi.’ Robert: ‘Dus ze schreef het voor jou op?’ Jesse: ‘Nee, we deden het omstebeurt.’ Robert: ‘Had je dat van tevoren al gedacht?’ Jesse: ‘Nee, ik wist het nog niet.’ Robert: ‘Dan werk je samen met iemand met wie je nog nooit hebt gewerkt en dan gaat het zomaar goed. Bij wie ging het ook goed?’ Vijf vingers. Ina: ‘Het ging heel goed met schrijven.’ Shanti: ‘En ik vond het leuk om met Ina samen te werken.’ Lauren: ‘Dat schrijven want ik heb een beetje geleerd hoe ik woorden moet schrijven.’ Robert: ‘Van wie heb je dat geleerd?’ Lauren: ‘Van Ron.’ Robert: ‘Dus Ron heeft jouw woorden geleerd?’ Lauren: ‘Ja, de woorden die ik nodig had en die ik niet goed kon schrijven heeft hij eerst opgeschreven. ‘

Vervolgactiviteiten

Op herhaling
Laat leerlingen die eerder minder effectief samenwerkten nog eens in hetzelfde groepje gaan zitten. Haal terug wat er de vorige keer moeilijk was, en hoe ze dat nu denken op te lossen. Let extra op deze groepjes en bespreek na wat er nu misschien beter ging. Maak duidelijk dat samenspelen wat anders is dan vrienden zijn: je hoeft niet perse gek op elkaar te zijn om iets samen te doen.

Actuele voorbeelden benoemen
Haal op allerlei momenten tussendoor geslaagde (en onverwachte) actuele voorbeelden van samenwerking of samenspel naar voren en vraag de betreffende leerlingen hoe zij het ervaren hebben en waar dat volgens hen aan lag. Heb je een videocamera bij de hand, maak dan af en toe opnames in de klas of op het speelplein van goed gelukte samenwerking of samenspel. Kies daarbij zo mogelijk leerlingen die minder in het oog springen in de klas.

In de groep 3 van Petra hebben de leerlingen in ‘toevallige’ koppels (op basis van complementaire plaatjes) nagedacht over het oplossen van een ruzie in de klas. Tijdens de nabespreking zegt Petra tegen Simo en Shanaya: ‘Jullie hebben heel goed samengewerkt. Jullie lagen samen op de grond, super geconcentreerd. Jullie hebben een speciaal talent: het samenwerkingstalent. Klasse!’ En tegen Sahand en Safae: ‘Jullie vonden het moeilijk om samen iets op te schrijven, hè? Want jullie spelen nooit samen en zijn ook heel verschillend. Ja, dan is het lastig. Dat was ook bij Amira en Salima een beetje zo, hè? Jullie hebben vaak ruzie en dan is dit een heel moeilijke opdracht. Maar fijn dat jullie het wel geprobeerd hebben.’

Foto’s maken
Laat de leerlingen foto’s en teksten maken over geslaagd samenspel en samenwerken, met daarbij de uitleg waarom het goed ging en wat er fijn aan was. Ook hier kunnen ze desgewenst hun ervaring kort naspelen. Zet de teksten en foto’s van leerlingen op het weblog van de klas, zodat ouders thuis ook kunnen kijken. Stimuleer de ouders om het weblog samen met hun kind te bekijken en de teksten (voor) te lezen.

Juf Petra (groep 3) heeft een foto gemaakt van twee leerlingen. Ze toont de foto op het digitale schoolbord en vraagt de anderen wat Geronimo en Hafida aan het doen zijn. ‘Ze spelen samen’. ‘Ja’, zegt Petra, ‘dat kun je zien want Geronimo is heel goed naar Hafida aan het kijken. Hij is echt aan het samenwerken. Ik ga die foto bewaren omdat jullie zo gezellig aan het samenwerken zijn.’ Dan vervolgt ze: ‘Vanochtend krijgen jullie om de beurt de camera van de klas. Probeer een foto te maken van twee kinderen uit de klas. Een foto waarvan je denkt: he, dat is leuk. Het kan leuk zijn omdat ze goed samenwerken, omdat ze het gezellig samen hebben, of omdat ze iets heel goeds aan het doen zijn. Als je in een groepje zit en je denkt: ik zie in dat andere groepje een prachtige foto, dan pak je de camera en loopt er heel zachtjes naar toe.’
Aan het eind van de ochtend bekijkt Petra de foto’s op het digitaal schoolbord. Aram heeft een foto gemaakt van Ilyas met zijn armen om twee meisjes. ‘Dat is buiten’, zegt Ilyas. Petra merkt op: ‘Ja, en wat ik leuk vind: normaal spelen zij niet zoveel met elkaar. En dat dan toch samen op de foto gaan, dat vind ik echt super.’
Bij een andere foto zegt Petra: ‘deze foto is ook goed gelukt. Want, zie je dat, ze zijn echt samen aan het werk. En echt serieus. Volgens mij is Zohra Ilyas aan het helpen, klopt dat?’ ‘Ja’, zegt Ilyas.

Robert, groep 4, liet een digitale camera circuleren onder de tweetallen. ‘Ieder koppel maakte een foto van elkaar aan het werk, en schreef er bij wat de ander op dat moment aan het doen was. Dat versterkte het gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid en vroeg om een heldere taakverdeling. Jammer genoeg had ik geen tijd om al de producten op hun persoonlijke websites te zetten. Dat zal ik de volgende keer zeker doen.’

Poster maken
Laat de leerlingen de tips die ze bedacht hebben voor goed samenspel en samenwerken op een affiche zetten in geschreven tekst, geprint en /of met symbolen. Hang de posters aan de muur als geheugensteuntje en publiceer een gescande versie op het weblog van de klas. Kies af en toe één van de punten uit en vraag de leerlingen om daar bij het samenwerken extra op te letten.

Inspringtheater
Geef de leerlingen in (zelf te kiezen) tweetallen een korte oefening, bijvoorbeeld: teken samen een fiets, of: zoek samen een plaatje van je lievelingsdier op Google afbeeldingen.

Vraag, als het in een groepje minder goed ging: Wat was er aan de hand? Laat de betreffende leerlingen, als ze dat willen, de situatie uitspelen en vraag de anderen om alternatieven te bedenken. Laat hen die ook in een rollenspel uitproberen. Neem in het begin zelf de lastigste rol op je, zodat de leerlingen gaan zien wat er van hen verwacht wordt.

Rollenspel
Bespreek vervolgens wat leerlingen kunnen doen als het niet helemaal lukt met de samenwerking.
Als de leerlingen meteen zeggen: ‘naar juf gaan’, vraag dan wat zij zelf eerst kunnen doen.
Besteed veel aandacht aan de vraag: hoe zeg je zo precies mogelijk waar je last van hebt? Geef een paar voorbeelden van situaties die zich zojuist hebben voorgedaan.

Je zit achterstevoren, dat leidt me af. Wil je je omdraaien?
Je zit met je potlood te tikken, dat stoort me. Wil je daarmee stoppen?
Je loopt van tafel, daardoor kan Ik me niet goed concentreren. Wil je blijven zitten?
Je praat met een ander groepje. Wil je met mij werken, anders moet ik het werk alleen doen.
Je zegt niets en dan denk ik dat je niet meedenkt. Wat is jouw idee?
Jij schrijft steeds en ik vind dat ik nu aan de beurt ben. Zullen we nu ruilen?
Jij schrijft alleen op wat je zelf hebt bedacht. Wil je ook naar mij luisteren?

Oefen het gewenste gedrag in een rollenspel met een leerling. Zeg welk niet-coöperatief gedrag zij/hij moet vertonen, en benoem dat zo precies mogelijk.
Doe nog een tweede ronde, en laat dan steeds een leerling zeggen om welk gedrag het gaat en welke vraag erbij hoort.

Tips

  1. Het laten benoemen van positieve ervaringen met klasgenoten werkt naar twee kanten: leerlingen krijgen én geven complimenten in de nabespreking van groepsactiviteiten.
  2. Waar de samenwerking wat minder succesvol was, loont het om de leerlingen hun wensen en handicaps te laten benoemen: hoe willen zij zelf graag dat de samenwerking of het samenspel verloopt, en hoe kwam het dat het dit keer niet lukte. Als daarbij gedrag van klasgenoten een rol speelt, kun je met hen afspreken om het nog eens te proberen en daar dan rekening mee te houden.
  3. Laat uitkomen dat samenwerken met iedereen kán, maar dat het met sommigen makkelijker gaat dan met anderen. Probeer er samen achter te komen waar dat aan ligt, zonder in beschuldigingen te vervallen.
  4. Gaat het écht niet in een koppel of groepje, erken dat dan en verander de samenstelling. Er zijn nu eenmaal mensen die elkaar niet liggen, en dan is de hoofdregel dat ze elkaar met rust laten en als groepslid accepteren.
  5. Vertel regelmatig waar jij de hulp van anderen voor vraagt, bijvoorbeeld collega’s en benoem wat zij goed kunnen waar jij wat minder in bent, bijvoorbeeld: ‘Bij het voorbereiden van de ouderavond werkte ik samen met juf Jeannette. Het ging heel plezierig. We bedachten samen veel ideeën. Als de een wat zei, bracht dat de ander weer op een nieuwe gedachte. In mijn eentje was ik nooit zover gekomen.’
  6. Juf Britt (groep 3) legt uit dat het goed is om samen te werken, omdat iedereen in iets anders goed is. Haar maatje bij het maken van haar zelfportret was de ICT-meester Alex. Hij heeft haar veel over de computer geleerd, omdat ze daar zelf nog niet goed in was.

    Juf Petra (groep 3) zegt: ‘Jullie hebben veel foto’s gemaakt. Die gaan we straks bekijken, als juf Astrid er is. Ik weet niet zo goed hoe dat moet, juf Astrid kan dat veel beter, dat is een talent van haar. Ik vind dat niet erg; ik kan andere dingen weer goed.’

  7. Benoem tussen neus en lippen voortdurend de kwaliteiten van leerlingen. Geef daarbij iets meer aandacht aan leerlingen die uitblinken in andere dan cognitieve vaardigheden en aan leerlingen die in de klas als groep wat minder uit de verf komen.
  8. Betrek ook het buiten spelen bij de lessen over samenwerken. Observeer en bespreek het na als je iets bijzonders zag. Check of de betrokken leerlingen je waarneming delen en hoe ze de situatie zelf ervoeren: wat dacht je, wat voelde je?
  9. Trekken de meisjes en jongens weinig met elkaar op? Stel dan (tijdelijk) als regel voor het samenwerken en bij het werken in hoeken dat er steeds evenveel jongens als meisjes moeten zijn, en (in combinatieklassen) eventueel leerlingen van groep 3 en 4

Robert (groep 4) maakte een speurtocht bij de digitale zelfportretten (begrijpend lezen). De tweetallen gingen in de gang samen aan het werk achter een pc. ‘Ik vroeg hen om vooraf te bespreken: wie gaat er zoeken, wie gaat er schrijven, en hoe ze die taken af wisselden. Dat ging bijna allemaal in harmonie. Omdat het om portretten van klasgenoten ging, was de betrokkenheid erg groot.

Verder lezen:
Spencer Kagan, Structureel Coöperatief Leren, Bazalt, Vlissingen, 2004