Groepjes samenstellen

Home → Thema’s & Lessen voor groep 1/2 → Samen spelen →


Groepjes samenstellen

Sociale relaties / samen spelen / groepjes maken

Vooraf
Dit deel over samenwerken gaat vooral over het proces van samenwerken en de manier waarop je dat kunt begeleiden. Het is dus anders van aard dan de andere hoofdstukken waar de inhoud van activiteiten centraal staat.

Kern: Leerlingen ontdekken dat klasgenoten misschien leuker zijn dan ze dachten en stellen zich open voor de kwaliteiten van groepsgenoten.

Specifiek doel Sociale Competentie:

  • De leerlingen ervaren dat je in principe met iedereen kunt samenspelen en samenwerken.

Voorbereiding

Bedenk een activiteit die zich leent voor het werken in tweetallen of in een groter groepje.

Maak setjes door:

1. te sturen: je bepaalt zelf wie bij elkaar in een groepje komen.
Motiveer, als dat functioneel is, waarom je juist deze leerlingen laat samenwerken: ‘jullie houden allebei van knutselen; jij hebt altijd zo’n leuke ideeën en jij kunt zo precies werken’, of: ‘ik denk dat jullie het samen best leuk zullen hebben, ook al ken je elkaar (nog) niet zo goed’.

2. het toeval: deel bv kaartsetjes uit met voorwerpen die bij elkaar horen, twee foto’s van eenzelfde leerling, of een babyfoto en de naam van een leerling. Je kunt ook indelen in alfabetische volgorde van voor- of achternaam, geboortedatum, huisnummer, lengte etcetera.
3. de leerlingen zelf te laten kiezen
helemaal vrij: dat levert meestal vaste groepjes op van kinderen die het goed met elkaar kunnen vinden.
met restricties:
De leerlingen kiezen een klasgenoot die ze nog niet zo goed kennen of met wie ze nog nooit hebben samengewerkt. Licht toe dat je het belangrijk vindt dat er niet alleen vrienden bij elkaar komen te zitten; als je elkaar al heel goed kent is dat wel fijn spelen / werken, maar voor de andere kinderen is het ook leuk om eens met alle klasgenoten iets samen te doen. ‘Misschien ontdek je dan wel dat die anderen eigenlijk best leuk zijn’.
In groepen 1 / 2 of 2 / 3 kun je werken met een leerjaar-mix. De oudere kinderen weten meestal al iets beter wat je met het speelgoed of het spel kunt doen en kunnen de jongeren helpen. Laat dan de jongste leerlingen hun maatjes kiezen.

Bij juf Joke (groep 2 / 3) maakten de leerlingen een video van de klas voor de nieuwe leerlingen uit groep 1 die volgend jaar in de klas zouden komen. De oudsten interviewden de jongsten, die zo konden uitleggen wat er in de verschillende hoeken te doen is en waar je dan aan moet denken. De leerlingen van groep 2 mochten kiezen met welke leerling van groep 3 ze samen wilden werken. Hoewel de laatste kinderen van groep 2 weinig meer te kiezen hadden, lukte het toch steeds om koppels te maken die ook samen aan het werk gingen. (zie verder: Iedereen hoort erbij /’wij horen bij elkaar / welkom in onze klas).

Groepsgrootte
Korte, snelle uitwisselopdrachten gaan het beste in een tweetal.
Drietallen zijn onhandig, omdat er gauw iemand buiten de boot valt.
Om te oefenen met leiding geven en leiding accepteren zijn groepen van 4 tot 6 het meest geschikt.
Binnen het GIPS-model (zie Spencer Kagan, Structureel coöperatief leren. Bazalt, Vlissingen 2004) wordt bij voorkeur gewerkt met teams van 4 leerlingen: dan zijn er 6 tweetallen te maken voor het uitwisselen. De teamtaken rouleren.

Aandachtspunten

1. Zorg dat je zicht hebt op de verschillende talenten, communicatie- en speel / werkstijlen, ontwikkelingsnivo’s en (culturele) achtergrond van ieder individuele leerling

2. Let op welke leerlingen elkaar spontaan opzoeken om samen te spelen en te werken. Bedenk ook welke kinderen elkaar misschien wel liggen, maar nooit iets samen doen. Geef leerlingen die dat nodig hebben een steuntje in de rug door hen bewust te koppelen aan klasgenoten die ze bewonderen of wiens nabijheid ze vaak opzoeken.

3. Laat je de leerlingen een maatje kiezen, houd dan rekening met de sociale positie van leerlingen, bijvoorbeeld door minder populaire kinderen eerst te laten kiezen. Denk ook aan variaties in sekse, etniciteit, karakter of specifieke kwaliteiten.

4. Wissel vrije keuze af met indelingen volgens een striktere richtlijn. Laat de leerlingen voldoende ruimte om zelf hun maatje te kiezen.

5. Wil een leerling niet meedoen aan de activiteit waar een klasgenoot hem / haar voor vraagt, of wil die leerling niet met die persoon, geef de vrager dan de kans om iemand anders te kiezen, maar kondig wel aan dat je toch graag wilt dat die twee later iets samen gaan doen. Als ze dat willen, doen ze dat onder jouw leiding.

Observeren
Loop rond bij de groepjes die samen in een van de hoeken spelen of een speel-werkopdracht doen. Let op hoe het samenspelen verloopt. Houd een paar positieve momenten in je hoofd voor de nabespreking.