Leren van elkaar

Home → Thema’s & Lessen voor groep 1/2 → Samen spelen →

 

Leren van elkaar

Sociale relaties / samen spelen / leren van elkaar

1. Oefenen met samenspel

Kern: leerlingen weten dat ze anderen nodig hebben bij het spel en het leren

Specifieke doelen Sociale Competentie:

  • De leerlingen (her)kennen sterke kanten van anderen
  • Ze krijgen inzicht in het effect van eigen handelen op anderen
  • Ze leren feed-back van anderen te accepteren
  • Ze ervaren dat ze samen verder komen dan alleen

Opwarmer
Wil je met de klas eerst reflecteren op de regels die de leerlingen van belang vinden bij samen spelen en samen werken, kijk dan op deze website bij:
groep 1 / 2 / de groep / wij helpen elkaar / samen spelen, samen delen.

Taal: tussendoelen EN

Actief deelnemen aan gesprekken in kleine en grote groepen; het initiatief nemen; elkaar tot interactie stimuleren (in de rol van spreker en luisteraar)
De leerlingen overleggen met hun speelmaatjes
Ze verwoorden hun wensen verbaal en bejegenen anderen respectvol
Reflectie op communicatie
De leerlingen maken zich het taalrepertoire eigen dat bij samenwerken hoort, zoals: Hoe vraag je hulp? Hoe geef je aanwijzingen op een prettige manier? Hoe maak je samen een plan, hoe breng je zelf voorstellen in en hoe laat je ruimte voor de ideeën en inbreng van de ander?

Vooraf
Bedenk een opdracht waarbij leerlingen elkaar nodig hebben, bijvoorbeeld spelletjes die je niet in je eentje kunt doen, zoals memory, vier-op-een-rij of een bordspel. Of waarbij ze samenwerken met beperkte materialen, zoals een stempeldoos of een kappersset met onderdelen in 1 exemplaar.
Meer suggesties vind je in Structureel Coöperatief Leren (Kagan, 2004). Kleuters maken bijvoorbeeld met vieren een teamtekening op één blad, met één pen. Als ze daar enige ervaring mee hebben, geven ze het blad en de pen vanzelf aan de volgende door.
Kies of je alle leerlingen tegelijk wilt laten samenspelen, of de groepjes om de beurt.
Hang de tips voor samenspelen op, als je die eerder samen met de leerlingen hebt gemaakt.

Inhoud

1. kringgesprek

Bespreek eventueel kort wat de leerlingen kunnen doen om prettig samen te spelen. Bijvoorbeeld: om de beurt gaan, loten of aftellen wie er mag (met wat) beginnen, elkaar helpen als iemand het even niet meer weet.
Heb je al gewerkt met samen delen, samen spelen (zie: Zo werken wij / groep 1 / 2: wij helpen elkaar, Samen spelen, samen delen), herhaal dan nog eens de regels die helpen bij samen spelen en hang ze weer op in de klas.

Kondig de activiteit aan waarin leerlingen gaan samenwerken.
Leg uit hoe de groepjes dit keer tot stand komen. Vertel waarom je dat zo doet.
Zet de leerlingen aan het werk.

Aan het werk

Loop rond en registreer waar het samenspelen soepel loopt en waar de kinderen nauwelijks samenspelen. Help waar nodig en houd een paar positieve momenten in je hoofd voor de nabespreking.

Bij juf Kim (groep 1) spelen 5 leerlingen memory. Kay pakt twee identieke kaartjes. Mohammed roept: ‘Nee, die zijn niet hetzelfde’, en probeert de kaartjes af te pakken. ‘Welles’, zegt Kay, en hij steekt de kaartjes achter zijn rug. Mohammed gaat boos zitten met zijn armen over elkaar. Juf Kim ziet het en gaat bij het groepje zitten. Ze vraagt Kay de kaartjes nog eens op tafel te leggen. Eentje ligt ondersteboven, net als in het spel. Kim vraagt aan Mohammed waarom hij denkt dat ze niet hetzelfde zijn. Hij wijst: ‘die is zo en die is zo’. ‘Ja’, zegt Kim, ‘ze lijken verschillend maar als je die ene omdraait, zie je dat ze wel hetzelfde zijn. Kay, wat had jij kunnen doen om het uit te leggen?’ Kay antwoordt: ‘naast elkaar leggen’. ‘Ja’, zegt Kim, ‘als je het uitlegt en laat zien, dan help je Mohammed om het ook te zien en krijg je geen ruzie.’

Niet alleen met vriendinnen
Juf Maria (groep 1 / 2) heeft dozen met nog onbekende rekenspelen op de groepstafels gezet. ‘Ik ben benieuwd of jullie samen uit kunnen vinden hoe het spel moet en of jullie het ook kunnen spelen. Kijk eerst goed wat er op de deksel staat. Daar kun je ook zien met hoeveel je het spel kunst spelen.’ De kinderen verdelen zich in het lokaal. Brenda, Yasine en Viola kiezen een doos met vormen om na te leggen. Amal komt erbij zitten. Yasine zegt tegen haar: ‘Wil jij hier even weg dan gaan wij dit spel doen en dan ga jij later met Youri.’ Amal schudt haar hoofd. Juf Maria is erbij komen zitten en zegt: ‘dat werkt dus niet, wie heeft een beter plan?’ Viola oppert: ‘Nou, dan gaan wij het eerst spelen en dan gaan we er straks nog eens over praten.’ ‘Nee’, antwoordt Amal. Brenda zegt lievig: ‘Wil jij eerst even daar gaan spelen?’ ‘Nee’, houdt Amal vol. ‘Jullie proberen nog steeds om haar weg te krijgen’, stelt Maria vast, ‘en dat wil ze niet. We hebben de regel dat er 3 kinderen in een spelletjes-groepje zitten. Hoe kun je dat nou oplossen?’ Yasine wordt ongeduldig. ‘Mijn ideeën zijn op’, en Brenda zegt nog een keer: ‘dat zij weg moet, wij willen spelen en niet meer wachten.’ Maar dan krijgt Viola een ingeving. Ze vraagt: ‘juf, mogen wij dan met vier in een groepje?’ ‘Ja, dat is goed’, zegt Maria, en het viertal gaat aan de slag.
In de grote kring vraagt Maria nog eens na wat er nou precies gebeurde. ‘Het was wel heel moeilijk omdat jullie met drieën tegen één persoon gingen.’ ‘Ja’, beaamt Viola, ‘en toen had ik een goed idee, dat we met z’n vieren gingen spelen.’ ‘Ja’, sluit juf Maria af, ‘soms kan dat wel. Maar ik vond het wel heel goed dat Amal bleef, ook al gingen jullie allemaal proberen om haar weg te sturen. Dat voelt niet fijn, hè Amal?’ Amal knikt. ‘De volgende keer gaan we nog eens kijken naar andere oplossingen. Je kunt loten of aftellen wie er mee mogen doen, of om de beurt gaan, dat is eerlijker dan zeggen dat je alleen maar met vriendinnen wilt.’

Nabespreking: rollenspel

Bespreek het samenspelen of –werken kort na. Ging het goed? Wat wel / niet? Hebben de leerlingen elkaar kunnen helpen? Vonden ze het gezellig?
Geef een of twee koppels het woord.
Vat ook kort samen wat jou als ‘mooie momenten’ is opgevallen. Haal daarbij eventuele overeenkomsten naar voren zoals: Jullie gingen om de beurt, net als … of: Jordie, jij hebt je maatje geholpen, net als …
Check wel of het klopt wat je dacht te zien: Zag ik dat goed?
Vraag leerlingen van een groepje waar het moeizamer ging, of ze met jou willen naspelen wat er bij hen gebeurde. Dat kun je in de kring doen – het betreffende groepje zit aan een tafel in het midden, of aan de tafel waar het spel gespeeld werd – de anderen staan er dan omheen.
Neem zelf de ‘lastige’ rol op je, bijvoorbeeld doordat je met de puzzelblokken een toren gaat bouwen in plaats van de puzzel leggen, bij een bordspel snel de auto kiest als pion, zonder overleg, of bij memory steeds 3 kaartjes omdraait.

Vraag de leerlingen in het kleine groepje wat er niet goed gaat. Zijn de anderen het daarmee eens?
Vraag de kleine groep wat er beter kan. Laat hen ook formuleren wat je kunt zeggen als iemand in hun groep zoiets doet. Als ze het niet weten, vraag dan een van de omstanders om een idee te geven (of dat bij een van de ‘spelers’ in het oor te fluisteren).

Herhaal het rollenspel, vraag de leerlingen wat er anders moet. Zeg dan: ‘O, is dat de bedoeling! Okee, dan doen we het zo….’ En laat de leerlingen even doorspelen om te laten zien dat het nu beter gaat.

Juf Maria (groep 1 / 2): ‘Toen ik gericht aandacht ging geven aan samenwerken en het oplossen van wrijvinkjes die zich daarbij voordeden kwam er meer eenheid in de groep. De kinderen hadden veel steun aan de rollenspelen, waarin we probeerden te ontdekken waarom het niet goed was gegaan in een groepje of tweetal. Ze speelden en keken met meer interesse en concentratie dan ik had verwacht. Sommige kinderen namen zelf al snel het initiatief om anderen een tip te geven, om een samenspel – of samenwerk-probleempje op te lossen’.

Duplosteentjes
Juf Hanneke (groep 2) doet een les uit Leefstijl. Olmer krijgt een bergje duplosteentjes en moet die verdelen tussen hemzelf en Benno. Dat doet hij, maar na afloop heeft Olmer zelf alle speciale stukjes en Boris alleen maar rechte blokjes. ‘Vinden jullie het zo eerlijk?’ vraagt juf Hanneke. Olmer en Benno vinden van wel. Dan vraagt Hanneke het aan de andere kinderen. Marry vindt het niet eerlijk, ‘want Olmer heeft alle goede steentjes’. Een paar andere kinderen zijn het met haar eens. Ze bedenken hoe het dan wel eerlijk kan. Dan moet Olmer steeds een steentje van dezelfde soort aan zichzelf geven en aan Benno.

Vervolg

Laat de leerlingen korte tijd later nog eens samenspelen of samenwerken.
Bespreek de positieve punten na en complimenteer de leerlingen. Noem eventueel één voorbeeld van waar het lastig ging. Vraag (in de hele groep) of leerlingen een tip hebben voor hoe het een volgende keer beter kan. Laat die eventueel uitproberen in een kort rollenspel. Speel zelf weer de leerling die moeite heeft met het samenspel, als het kan zonder namen te noemen. Doordat je de twee gedragsvarianten naast elkaar zet, is het helderder wat die leerling anders kan doen.

Verder lezen
Samenwerken en coöperatief leren
Samenwerken is een van de pijlers onder het GIPS model. Binnen coöperatief leren gebruiken leerkrachten rollenspelen om gewenst sociaal gedrag te oefenen. De juf bespreekt met een kleine groep kinderen hoe ze prettig kunnen samenwerken. Spencer Kagan bepleit voor de onderbouw het zo concreet mogelijk beschrijven van modelgedrag in specifieke sociale situaties. Bijvoorbeeld:
Helpen ziet eruit als: oogcontact, naar elkaar toebuigen.
Helpen klinkt als: begrijp je, ik zal het uitleggen, je doet het zo…;
Hulp vragen ziet eruit als: oogcontact, naar elkaar toebuigen.
Hulp vragen klinkt als: Ik begrijp niet waarom.. , kun je me zeggen hoe dit moet? Wil je het een keertje voordoen?
Het is ook handig als leerlingen in rollenspelen beginzinnen oefenen waarmee ze bijvoorbeeld kunnen vragen of ze mee mogen spelen, of ze de beurt mogen, sorry kunnen zeggen of voorstellen om iets anders te gaan doen. (naar: Kagan, Structureel Coöperatief leren, zie ook: Meer over OKMW / OKMW in mijn klas / Past OKMW ook bij mijn klas?)

2. De meerwetende partner

Kern: De leerlingen oefenen in het doorgeven van kennis of vaardigheden en kunnen leeftijdgenoten erkennen als ‘meerwetende’.

Specifieke doelen sociale competentie:

  • De leerlingen (her)kennen de eigen sterke kanten en die van anderen
  • Ze oefenen met leiding geven

Taal: tussendoelen EN
Het gebruik van complexe taalfuncties
De leerlingen maken plannen, overleggen, leggen uit en sturen bij
Reflectie op communicatie
De leerlingen maken zich het taalrepertoire eigen dat bij leiderschap hoort, zoals: Hoe geef je hulp? Hoe geef je aanwijzingen op een prettige manier? Hoe laat je ruimte voor de ideeën en inbreng van de ander? Ze geven uitleg op een respectvolle manier.

Vooraf
Ga na welke leerlingen iets heel goed kunnen dat zinvol is voor anderen om te leren, bv: oefenspelletjes zoeken of doen op de computer, puzzels leggen, rekenopdrachten uitvoeren, taalwerkbladen maken, boetseren, patronen knippen. Vraag hen individueel of ze daar een klasgenoot mee willen helpen.

Plan ook de introductie van nieuwe materialen / middelen, bijvoorbeeld in het kader van een thema of project, zoals: een kassa bedienen, fotograferen, werken met magneten, kleien met vormpjes en materialen, meten met een schuifmaat / meetlint / touwtje. Let op welke leerlingen gretig zijn om er als eersten mee aan de slag te gaan.

Kringgesprek

Bespreek de nieuwe activiteiten in de kring of kondig aan dat een leerling die expert in iets is, anderen erbij wil helpen.
Leg uit waarom je dat goed lijkt: degene die het al weet, leert hoe je iets aan anderen uitlegt. Dat is fijn om te doen, en het geeft de jou meer tijd om met de andere kinderen te werken. Vraag wie wil beginnen.

Tip:
Kies, als er meer liefhebbers zijn, als eerste leerlingen met een minder sterke sociale positie in de klas. Door de rol van meerwetende partner komen ze wellicht beter tot hun recht in de groep.

Individuele instructie

Ga met een of twee leerlingen die belangstelling hebben voor de activiteit die je wilt aanbieden, apart zitten en geef de instructie. Maak eventueel ter plaatsen hulp-A-4tjes met 3 stappen: 1. Een mond (uitleggen wat de bedoeling is), 2. Twee handen (voordoen, laten zien hoe het werkt) en 3. Het oog (de ander voert uit, je helpt als dat nodig is. Plak eventueel als hulp voor de ‘lees’richting een groene strook links op het blad.). Wijs de leerlingen steeds aan welke stap je doet. Hang het stappenplan in de buurt en moedig de leerlingen aan het te gebruiken als ze aan een ander uitleg gaan geven en het niet vanzelf goed gaat.
De ‘meerwetende’ leerling gaat met de geïnteresseerde klasgenoot op een rustige plek zitten, of in de themahoek waar de activiteit bij hoort.
Blijf (onopvallend) in de buurt als een leerling uitleg geeft en ondersteun als het nodig is. Noteer eventuele knelpunten en bespreek die in de kring.

Nabespreking in de kring

Vraag de uitlegger en de lerende of ze kort iets willen vertellen over hoe het ging. Vraag of er nog klasgenoten zijn die de activiteit willen gaan doen, en of de lerende uitlegger wil zijn. Ga hiermee door tot alle leerlingen (die dat willen) aan een ander uitleg hebben gegeven.
Kondig aan dat je zoiets vaker wilt gaan doen, als er leerlingen zijn die willen uitleggen en leren van elkaar.

Juf Hanneke (groep 2) kijkt goed naar wat de leerlingen zelf al doen en stimuleert hen om samen te werken wanneer daar een kans voor is. Dan maakt ze koppels van leerlingen die een activiteit allebei interessant vinden, want investeren in samenwerken moet ook lonen.
Bij het inrichten van het stenenmuseum, naar aanleiding van het prentenboek Max en de toverstenen (Marcus Pfister) ontstaat in haar groep spontaan het werken met een meerwetende partner.
Voor het museum brengen alle leerlingen hun lievelingssteen mee. Ze vertellen ze waar die steen vandaan komt en wat ze er bijzonder of mooi aan vinden. In het steenmuseum doen de leerlingen ook onderzoek naar het gewicht van stenen. Er staan een keukenweegschaal en een balansweegschaal, gemaakt van een kleerhanger. In de kring heeft een stagiaire laten zien hoe je ermee kunt wegen. Simone is direct vol belangstelling. Ze is vlot in lezen en rekenen, maar moet er wel voor uitgedaagd worden. Omdat ze vaak alleen speelt, vraagt juf Hanneke haar of ze Arina wil voordoen hoe je weegt. Arina kan haar aandacht moeilijk richten, maar wil wel met Simone samen. Simone bedenkt een systeem om te noteren en tekenen wat ze gewogen hebben; Arina zoekt steeds nieuwe dingen om te wegen. Na twee dagen is Arina toe aan een andere activiteit. Jim wil nu graag wegen en Simone laat zien wat ze doet en geeft er soms commentaar bij. Jim tekent wat hij doet en wil het wel aan een klasgenoot uitleggen. Omdat het zo goed gaat laat Hanneke alle kinderen die dat willen aan de beurt komen. Het gaat bijna steeds om koppels van leerlingen die weinig met elkaar optrokken.

Variant
Alle leerlingen van groep 2 krijgen de instructie en geven uitleg aan leerlingen van groep 1. Laat dan de leerlingen van groep 1 hun eigen ‘meester’ of ‘juf’ kiezen. Daarbij kun je eenzelfde leerling vaker als instructeur laten optreden, of koppels maken zodat iedere leerling van groep 2 één keer uitlegger is.

Vervolgactiviteiten

Samenwerken met placemats

Op een placemat werken 4 leerlingen samen. Een groot vierkant blad is verdeeld in 5 stukken: een vierkant in het midden, en een trapeziumvormige stuk voor iedere leerling, dat ontstaat door een lijn te trekken van de hoeken van het vierkant naar de hoeken van het papier. Iedere leerlingen werkt in het eigen stuk, het middelste deel is gemeenschappelijk. Daarin staat het thema en kunnen de leerlingen hun groepsresultaat noteren of tekenen.

Juf Hanneke gebruikt ook in groep 2 placemats en is enthousiast: ‘De kinderen tekenen alles wat te vinden is in een bloemenwinkel op de placemat. In het midden staat het onderwerp; ieder kind tekent in een eigen vak; kleuters hebben wel behoefte aan een eigen, afgebakend stukje. Ik hoef nooit te zeggen dat ze moeten samenwerken, dat doen ze vanzelf, ik denk ook omdat ze zo dicht bij elkaar zitten en op één vel papier tekenen. Ze overleggen met elkaar, vullen elkaar aan, nemen elkaars ideeën over en hebben af en toe veel plezier.

Leiderschap
In het hoofdstuk Samenwerken, groep 3 – 4, 4: Taakverdeling wordt aandacht besteed aan het oefenen met leiderschap.

Op de school van juf Hanneke werken de leerkrachten aan opbrengstgericht leren via het ADI-model (actieve didactische instructie). In het ADI-model zijn de leidende vragen: wat gaan we leren, en: wat hebben we geleerd? Het ADI-model wordt gekoppeld aan coöperatief leren waarbij gebruik gemaakt wordt van verschillende actieve werkvormen. Een van de werkvormen die van groep 1 t/m 8 gebruikt wordt is het praten in kleine groepjes waarbij steeds één kind discussieleider is. De leider rapporteert aan de groep wat ze besproken hebben. Als de kinderen na het weekend graag allemaal iets willen vertellen maakt Hanneke vaak gebruik van deze werkvorm. Soms gaat dat goed, soms is er nog sturing bij nodig. Op een dag is Boy aan de beurt om zijn groepje te leiden maar hij wil geen leider zijn: ‘dat ga ik niet doen, dan ga je het daarna weer vragen en dan moet ik het allemaal onthouden en weer vertellen, en dat vind ik stom.’ Juf Hanneke slaat zijn beurt over, maar zal het opnieuw vragen als hij weer aan de beurt is. Ze verwacht dat hij er over een tijdje wel aan toe is.
Tijdens het verslag noteert Hanneke de uitspraken en hangt ze samen met de foto’s die ze zelf maakte op het prikbord waar ouders samen met de kinderen nog eens kunnen lezen en kijken naar wat de kinderen gedaan hebben. Regelmatig publiceert ze een verlag op de website van de klas.

Onderzoek: uitgelopen aardappels
Juf Hanneke: ‘Ik heb in mijn groep 2 vaste groepjes van ongeveer 6 kinderen. Steeds is een ander kind de leider. In de grote kring stel ik een vraag of geef ik een onderwerp op, zoals: vertellen wat je in het weekend hebt gedaan. De leider zorgt dat ieder kind aan de beurt komt en doet in de kring verslag van het gesprek. Veel leerlingen doen dat al best goed. Omdat het steeds terugkomt en we er iedere keer over praten, leren ze het steeds beter. Zo onderzochten de leerlingen binnen het thema ‘groeien en bloeien’ in kleine groepjes uitgelopen aardappels. Ze vergelijken die met gladde aardappels en doorgesneden bolletjes uit de klas.’ De leiders rapporteerden ondermeer: ‘De aardappel is een beetje zacht want ik kneep erin en toen voelde ik het en Boris ook’; ‘Wij zagen een beetje een soort van wortels; die lange slierten lijken op wortels. Dat noem je spruiten’; ‘Er zaten gaten in de goede aardappel en toen dachten wij dat er ook wortels uit kwamen. De bolletjes waren een beetje anders. Ze waren wit en de aardappels geel. Ze waren wel allebei een beetje slijmerig’; ‘Ik heb uitgevonden dat een aardappel kon stuiteren’; ‘Hij stinkt heel erg en die andere niet’ (waarop een groepsgenoot aanvulde: ‘Ja, Mariska ging laten zien hoe die stonk, hij stonk heel erg, bijna naar poep. Die andere, die heel goed waren die roken lekker een beetje naar de klas’.