Start: Boos, bang, blij en verdrietig

Home → Thema’s & Lessen voor groep 1/2 → Wat ik voel →


Start: Boos, bang, blij en verdrietig

identiteit / wat ik voel / start

Mijn opa was doodgegaan, opa Dick. En toen moest ik er nog aan denken.’

Kern: Leerlingen leren hun gevoelens bij eigen ervaringen te benoemen en bij anderen te herkennen.

Specifieke doelen Sociale competentie:

  • De leerlingen leren hun eigen gevoelens kennen en ontdekken dat iedereen gevoelens heeft
  • Ze worden zich bewust van overeenkomsten en verschillen met klasgenoten
  • Ze zien in dat zien in dat ook minder stoere emoties als bang of verdrietig zijn bij iedereen voorkomen
  • Ze zien in dat hun emoties positieve of negatieve reacties bij anderen op kunnen roepen.
  • Ze leren zichzelf en anderen beter kennen

Taal: tussendoelen EN
Deelnemen aan gesprekken
De leerlingen wisselen hun ervaringen met en hun beleving van basisemoties uit
Reflectie op communicatie
De leerlingen ontdekken dat eenzelfde situaties verschillende emoties kan oproepen en dat ieder daar op een eigen manier op reageert.
Uitbreiding, verdieping en verbreding van de woordenschat
De leerlingen leren woorden in het betekenisveld van een emotie en passen de emotiewoorden in concrete situaties toe.

Middelen
De emotieposter, voor € 7 te bestellen op www.bazalt.nl, eventueel gefotografeerd en geprojecteerd op het digitale schoolbord.
Tekenblaadjes en verf, ecoline, krijt en / of kleurpotloden.

Vooraf
Kies een basisemotie (bang, boos, blij of verdrietig) en maak vooraf een lijst met verwante woorden die je in het gesprek aan bod wilt laten komen, bijvoorbeeld bij verdrietig: bedroefd, teleurgesteld, sip, treurig, huilen, troosten, bang zijn, stilletjes zijn. Kies een verhaal waarmee je het onderwerp kunt introduceren, zoals: Kikker is bang, van Max Velthuis.

Inhoud

Kring: intro – een gevoel

Praat met de kinderen over het gevoel in het verhaal. Hebben ze dat zelf ook wel eens? Kunnen ze vertellen wat is toen generud was? Gebruik regelmatig de woorden uit de woordenlijst die je hebt voorbereid om met de kinderen over allerlei schakeringen in de basisemoties te praten. Haal tijdens het gesprek de woorden met een verwante betekenis naar voren die leerlingen noemen, bijvoorbeeld binnen het betekenisdomein verdrietig: huilen, bedroefd zijn, zielig, troosten.

Juf Hanneke (groep 1 / 2) leest het prentenboek ‘Ophelia’ van Ingrid en Dieter Schubert voor. Als de dieren denken dat Ophelia’s vriend Joppe dood is (door de verspreiding van een gerucht, hij had alleen maar buikpijn) zijn ze erg bedroefd. Hanneke vertelt dat zij ook erg bedroefd is omdat haar poes dit weekend is gestorven. ‘Hij was ziek, en toen heeft de dierenarts hem een spuitje gegeven. Ik had de poes al 16 jaar. En nu is het zo gek dat hij er niet meer is. Soms wil ik het restje van de melk aan de poes geven, maar dan weet ik het ineens weer: de poes is er niet meer. En dan voel ik mij steeds een beetje verdrietig.’

Vraag vervolgens: Wie heeft ook wel eens zoiets gehad? Moedig de leerlingen aan, om verschillende voorbeelden te bedenken, want je kunt om heel verschillende dingen blij, bang, boos of verdrietig zijn.

Juf Hanneke vraagt de leerlingen of ze ook wel eens bedroefd zijn geweest. Imke vertelt: ‘Toen was ik één en toen was Billy doodgegaan, en toen had ik iets moois voor hem gemaakt.’ Hanneke vraagt: ‘Was Billie een huisdier?’ Het was een konijn. Hanneke vraagt wie er wel eens over iets heel anders bedroefd is geweest. Nynke zegt: ‘Omdat ik met mijn fiets was gevallen’. Dan vertelt Boris: ‘Mijn opa was doodgegaan, opa Dick. En toen moest ik er nog aan denken’.

Ga zo mogelijk in op een recente situatie waarin een leerling in de klas blij, bang, boos of verdrietig was, liefst een sociale gebeurtenis, zoals een compliment, ruzie of teleurstelling.

Hanneke zegt tegen Bastiaan: ‘Was jij gisteren ook een beetje verdrietig? Toen jij de wolf was en Caro niet te pakken kon krijgen? Toen moest je ook een beetje huilen, he?’ Bastiaan: ‘Ja, want ik had heel goed getraind.’ Hanneke: ‘En toen liep Caro toch harder dan jij.’ Caro: ‘Maar ik kan ook heel hard lopen’. Hanneke zegt tegen Bastiaan: ‘Ja, en dat vond je wel even moeilijk, he, dat jij zo’n snelle jongen bent en haar toch niet te pakken kon krijgen.’ Bastiaan knikt. Hanneke: ‘Want ik denk dat iedereen wel eens een beetje verdrietig kan zijn, ook snelle en stoere jongens’.

Nadat Hanneke heeft verteld dat ze verdrietig is om haar gestorven poes, suggereert Bertram: ‘Dan neem je toch weer een andere poes’. Hanneke wil weten: ‘Is dat dan hetzelfde, denk je?’ Simon denkt van wel, ‘’als je er eentje neemt die er precies hetzelfde uitziet’. ‘O’, reageert Hanneke, ‘heb ik dan mijn eigen oude poes weer terug?’ Bertram en Simon knikken ja, Sylvia denkt van niet: ‘het is dan toch een andere poes’. ‘Ja’, zegt Hanneke, dan is het wel een andere poes. Maar een nieuwe poes kan misschien wel helpen om wat minder verdrietig te zijn over mijn oude poes. ‘Wat kun je nog meer doen als je verdrietig bent?’ Bertram zegt: ‘Dan moet je karate gaan doen, dan ben je nooit meer droevig.’ Hanneke: ‘Dus jij denkt dat het helpt als je karate gaat doen. Wat kun je nog meer doen als je verdrietig bent?’ Simone: ‘televisie kijken’. Hanneke: ‘Dus het helpt jou als je iets gaat doen wat je fijn vindt, dat kan.’

Verwerking: tekenen

Vraag leerlingen te tekenen of schilderen over de emotie die in de kring aan de orde was. Laat hen kiezen of ze alleen willen werken, op een gewoon blaadje, of op een dubbelvel, met z’n tweeën.

Bij juf Hanneke wil Salina het liefst alleen werken. Als ze klaar is, vraagt de klassenassistente waar ze over getekend heeft. Salina antwoordt: ‘Over droevig.’ ‘Waar was je droevig over?’ Salina: ‘Ik heb getekend toen mijn oma dood was gegaan, hier is de kist waar zij in was, en toen moest ik de eerste keer een beetje huilen.’ De klassenassistente vraagt: ‘Waar kun je aan zien dat het een droevige tekening is?’ ‘Nou’, zegt Salina, ‘want deze kleuren zijn een beetje droevig.’ Ze wijst naar de zwarte inkt en de geelbruine en blauwe ecoline.
David en Olivier hebben samen gewerkt op een groot vel. Olivier zegt: ‘We hebben getekend over een zielig verhaal, ook een beetje treurig. Want er ging iemand dood.’ David vertelt: ‘Het is een beetje zielig en een beetje gelukkig.’ De klassenassistente vraagt: ‘Wat was er dan gelukkig?’ David: ‘dat de koning er is’. Olivier: ‘en de andere is een beetje aan het huilen’. Olivier: ‘Dat iemand is zielig, want iemand heeft doodgeschoten van het kasteel, een ridder of zo, daarom dat hij er staat.’ Klassenassistente: ‘Dus wat was er te huilen op jullie tekening?’ David: Mijn opa was dood, en ik heb ook een dinosaurus getekend.’

Tip: Geef de leerlingen vervolgens de ruimte om zelf emoties te benoemen. Als leeftijdgenoten vertellen over situaties waarin ze een emotie voelden, kunnen anderen die emoties gemakkelijker bij zichzelf en anderen gaan herkennen. De Emotieposter (zie boven) toont een breed palet aan emoties en kan als inspiratiebron dienen door leerlingen er een te laten kiezen die ze herkennen.

Tip: Kies voor kleuters allereerst voor de hoofd-emoties: blij, bang, boos of verdrietig. Leg daarbij nadruk op: Hoe voel je het, waar voel je het, wat kun je doen om niet meer bang, boos of verdrietig te zijn, hoe kunnen leerlingen elkaar daarbij helpen? Zie voor meer sociale emoties het volgende hoofdstuk.

Vervolgactiviteiten
Emoties mimen (dramatiseren)
Lees een verhaal voor of verzin er zelf een, waarin verschillende emoties voorkomen, basisemoties en ook sociale emoties als trots, schaamte, verlegenheid. Laat de leerlingen die emoties uitdrukken. Gebruik daarbij als inspiratie de emotieposter (Bazalt, 2005). Vraag de leerlingen om in tweetallen om de beurt een van de gebruikte emoties uit te beelden met hun gezicht en lichaamshouding. De anderen kijken goed en raden om welke emotie het gaat. Doe zelf ook mee.

Gezichten tekenen
Laat de leerlingen gezichten tekenen van hoe ze eruit zien als ze de emotie(s) hebben die in de groep besproken zijn. Geef hen een spiegeltje om te bekijken hoe het eruit ziet als ze die emotie mimen.
Leg tekeningen van verschillende emoties op de grond in de kring en vraag de leerlingen op welke tekening ze een emotie herkennen, en waar ze dat aan zien.

Een spannende ervaring in het echt: een voeldoos
Maak vooraf een voeldoos met glibberige, natte, koude, ruwe en zachte voorwerpen, een harige nepspin.
Vraag de leerlingen wie er een hand in de voeldoos durft te steken. De anderen letten op, hoe hun gezicht eruit ziet, voordat ze voelen, terwijl ze het doen en als ze klaar zijn. Laat de ‘voelers’ vertellen wat er in hun lichaam gebeurde, voordat ze gingen voelen en toen ze hun hand in de doos hadden. En toen ze het eenmaal gedaan hadden. Vraag hen ook of ze trots waren dat ze het gedurfd hadden. Als een paar vrijwilligers aan de beurt zijn geweest, kun je de doos in de huishoek zetten, zodat de leerlingen erin kunnen kijken. Misschien willen sommigen het dan ook nog eens doen met de doos dicht, in de kring. Herhaal dan de procedure.