Zo doen we dat

Home → Thema’s & Lessen voor groep 1/2 → Wij helpen elkaar →

 

Zo doen we dat

De groep / Wij helpen elkaar / Zo doen we dat

‘Durf je het heel boos te zeggen?’

Kern: De leerlingen zien en ervaren hoe positief groepsgedrag eruit kan zien en zoeken voorbeelden in de klas.

Specifieke doelen Sociale Competentie:

  • Het verankeren van de ‘regels’ voor een prettige sfeer in de groep
  • De leerlingen ontwikkelen hun gevoeligheid voor positief gedrag van anderen
  • Ze kunnen voorbeelden van pro-sociaal gedrag kunnen herkennen, vastleggen en benoemen
  • Ze breiden hun handelingsrepertoire uit

Taal: tussendoelen EN
Doelgericht taalgebruik in reële contexten
De leerlingen verwoorden hun ideeën over plezierige manieren waarop ze kunnen samenwerken / samenspelen
Reflectie op communicatie
De leerlingen worden zich bewust van het effect van hun eigen reacties op anderen en op de sfeer in de groep
De leerlingen oefenen met de formats voor sociaal pro-actief taalgebruik door realistische situaties te dramatiseren

Middelen
Een computer en printer
Een digitale camera
Digitaal schoolbord of touchscreen
Eventueel: een klassenwebsite

Vooraf
Maak een poster van een groot gekleurde blad met een titel als: wij zijn aardig voor elkaar.
Vestig een paar dagen voor het kringgesprek al aandacht aan momenten waarop leerlingen iets plezierigs deden voor een ander (helpen, mee laten doen, eten delen, troosten). Vraag klasgenoten te verwoorden wat er plezierig is aan dat gedrag.

Inhoud

Kringgesprek

Lees het verhaal ‘De duwkar’ voor (zie onderaan deze pagina)’. Bespreek naar aanleiding van de gevonden oplossingen en voorbeelden uit de klas (zoals een leerling die uit zichzelf een ander helpt, troost of vraagt om mee te doen) hoe leerlingen rekening kunnen houden met elkaar. Kunnen ze daar ‘regels’ voor bedenken? Ofwel: Hoe doe je dat? Als de leerlingen het moeilijk vinden, stel dan concrete vragen: Hoe reageer je aardig als iemand mee wil spelen, Hoe vind je het als iemand je zomaar helpt met opruimen, Wat voor een ‘regels’ gebruiken jullie als je samen speelt op de computer? Of geef voorbeelden van eigen observaties: Jullie hielpen elkaar, Jullie gingen om de beurt. Noteer de ‘regels’ en hang de handgeschreven teksten direct op, en vervang deze na schooltijd door de geprinte teksten.

Dramatiseren

Kijk de volgende dag terug naar de regels op de poster en stel voor om er ‘afspraken’ van te maken. Informeer eerst of de leerlingen nog aanvullingen hebben en vraag hen dan welke ‘afspraken’ ze gemakkelijk of juist moeilijk vinden. Stel voor dat je een paar afspraken gaat oefenen. Laat de leerlingen kiezen welke situatie ze graag willen spelen. Doe zelf mee en vraag aan de leerlingen welke rol ze willen doen: dat het wel goed gaat of juist niet. Vraag steeds aan het meespelende kind en aan de rest van de groep wat iemand kan doen als een ander zich niet aan de afspraak houdt. Laat het de eerste keer bij twee regels, en bewaar de andere voor later.

Juf Joke (groep 2 /3 ) heeft de poster met afspraken in de klas opgehangen. Een paar dagen later komt Marijn voor schooltijd naar haar toe. Hij heeft nog een regel bedacht: ‘Wij zeggen: sorry, het ging per ongeluk’. Dat had zijn zus tegen hem gezegd toen zij hem per ongeluk had geslagen. Marijn: ‘En toen had ik het opgeschreven’. Die regel hangt nu bij hem thuis aan de koelkast. Hij wil er nog meer regels bijmaken. Juf Joke vraagt of zijn moeder dat bedacht had. ‘Nee,’zegt Marijn, ‘Ik. En dat doen we dan gewoon met papier.’ Hafida heeft ook nog een voorbeeld, van een collega-juf. Die had gezegd: ‘Als iemand iets afpakt, dan zeg je gewoon: Nee, dat moet je netjes vragen’. Joke schrijft op het affiche: Wij vragen iets netjes aan elkaar.
Dan vraagt ze de leerlingen: ‘Hoe doe je dat netjes, dan?’ Zullen we daar eens mee oefenen?’ Ze pakt een hamer uit de knutselhoek en geeft hem aan Sabir. Eerst vraagt ze: ‘’Mag ik even de hamer terug, alsjeblieft?’ Sabir zegt ja en geeft de hamer. Dan vraagt hij hem weer netjes terug. Joke vraagt: ‘en hoe doen je het dan als het niet netjes is?’ Sabir zegt met een beetje bozige stem: ‘Mag ik die hamer’ en grist de hamer uit Jokes hand. Nu vraagt Joke vrijwilligers om het op een niet-aardige manier te doen. Salima pakt de hamer af zonder iets te zeggen. Bülent loopt naar voren. Hafida zegt: ‘Doe het heel boos!’. ‘Durf je dat?’, vraagt Joke. Bülent knikt en zegt met boze stem ‘Mag ik die?’, terwijl hij de hamer uit Jokes hand trekt. Hafida reageert: ‘Dan moet je zeggen: ‘Geef die hamer!’, en ze doet het voor.

Aan het werk

Stel voor dat leerlingen nu op gaan letten wanneer het goed gaat met de regels die zojuist besproken zijn. In tweetallen letten ze op. Ze krijgen de camera van de klas om foto’s te maken als het goed ging. Daar schrijven ze een tekst bij, ze intypen op de computer.

Afsluiting

Maak een rooster (met in eerste instantie leerlingen die graag willen) en geef hen, als gewenst, eerst instructie over het gebruik van de digitale camera.

Voortgang
1. Herinner de komende tijd aan het begin van de dag het tweetal aan de opdracht, vraag tussendoor of ze een mooi voorbeeld gezien en gefotografeerd hebben, of kijk samen met hen rond onder speel-werktijd om een idee op te doen. Help hen bij het opschrijven van de tekst. Sluit de dag af met de presentatie van de foto met tekst, liefst op het digitaal schoolbord. Laat de leerlingen zelf toelichten wat ze gefotografeerd en geschreven hebben, en om welke afspraak het gaat. Zet de foto’s en teksten op het weblog van de klas, en hang de geprinte versie naast de poster met afspraken.

2. Bespreek regelmatig na hoe het ging met samenspelen, in de klas en buiten tijdens het speelkwartier. Wie heeft een ander kunnen helpen? Met tekenen. schrijven, kleien, maar ook in sociale situaties zoals een ruzie oplossen, speelgoed delen, om de beurt gaan. Of: Wie heb jij kunnen helpen? Dan kan de ander zeggen of hij / zij dat ook zo heeft ervaren.
Benoem daarbij de sterke kanten die leerlingen hebben laten zien, bijvoorbeeld: als een kind een ander troost, omdat het pijn heeft of verdrietig is.

De klas van juf Hanneke (groep 2) werkt rond het thema stenen naar aanleiding van het boek ‘Max en de toverstenen’ van Marcus Pfister. Max maakt gewone stenen bijzonder door ze te versieren. In de de klas richt Hanneke een steenwerkplaats in. De kinderen maken, in groepjes van 6, eigen stenen door stukken speksteen te bewerken. Er zijn 5 mesjes en wat andere materialen, zoals schuurpapier. De meeste kinderen willen een mesje. Juf Hanneke vraagt: ‘hoe gaan we dat oplossen?’ ‘Om de beurt, en dan wisselen’, bedenken de leerlingen. Maar als een van de leerlingen poeder gaat maken van de stenen, wordt juist het schuurpapier populair. Ook dat gaat dan om de beurt. Lastiger is het tekort aan speksteen. Er is niet voor iedereen genoeg. Baris bedenkt: ‘Je kan ook een foto maken. Dan kan de steen naar een ander’. Hanneke zegt: ‘Dat vind ik goed bedacht, vinden jullie dat een goed plan?’ De anderen stemmen in. Olivier wil foto’s van alle kanten, ‘want anders kun je niet meer zien hoe die was.’

De duwkar

Thema: samen spelen / om de beurt gaan

Voorleesverhaal (voor de hele klas of in groepjes / voor de oudste kleuters)

Bespreek na het voorlezen wat de leerlingen vinden van het gedrag van Bas, Ali en Rosa. Hoe voelt Bas, zich, en Ali, en Rosa? Waarom zou Bas Ali niet gaan duwen? Gebeurt zoiets weleens in het echt? Hoe vind je dat? Zou juf er iets aan kunnen doen, bijvoorbeeld afspraken maken met de klas? Wat zou ze kunnen zeggen?

Het is bijna speelkwartier. Juf Chaima zegt: ‘Vlug opruimen allemaal, en dan twee aan twee in de rij.’
Bas en Ali kijken elkaar aan. Ze zitten in de leeshoek en zetten snel hun boeken in het rek. Op een holletje lopen ze naar de deur. En jawel hoor, ze staan vooraan in de rij.
Ali pakt Bas z’n hand en knijpt erin. ‘Yes!’ zegt hij. Bas knikt. Ze zijn de eerste klas op het schoolplein, dus alle drie de duwkarren zijn nog vrij. Dan nemen zij de blauwe, daar kun je lekker hard mee scheuren.
‘Rustig, rustig’, zegt juf Chaima nog. Maar Bas en Ali rennen het schoolplein al op. Ze zijn de eersten!

Zonder de andere kinderen aan te kijken, rijden Ali en Bas de blauwe duwkar uit het hok.
‘Ik duw wel eerst’, zegt Ali, en Bas gaat op het bankje zitten. ‘Brrrm Brrrrm’, doet hij, en hij draait met zijn stuur. ‘Harder’, harder’, roept hij tegen Ali, die duwt. Rosa komt aanlopen. Ze vraagt: ‘Mag ik meedoen?’ ‘Nee, roept Ali over zijn schouder, ‘We gaan alleen met twee.’

Bas is nog niet tevreden: ‘Nog harder! roept hij, ‘Nog harder….!’
‘Je gaat al knoerthard’, hijgt Ali. ‘Harder kan ik echt niet’.
Ze gaan nog een keertje het schoolplein rond. Dan zegt Ali: ‘En nu mag ik sturen…’
‘Okee dan’, zegt Bas, en hij stapt uit. Ali gaat in de kar zitten. ‘Brroemm, brroemmm,’ doet hij, en hij draait wild aan zijn stuur. Maar er gebeurt niks.

Als Ali achterom kijkt, ziet hij dat Bas met Bert staat te praten. Hij laat zijn stickers zien.
‘Hee’ roept Ali, ‘Je zou me duwen!’
‘Nee’, antwoordt Bas, ‘Strakjes, nu moet ik eerst even stickers ruilen.’
‘Dat is gemeen’, schreeuwt Ali. ‘Nu heb ik jou wel geduwd maar jij wilt niet. Dat is pas echt gemeen.’
Boos stampt Ali op de bodem van de kar.

Dan komt Rosa naar hem toe. ‘Zal ik jou duwen? vraagt ze.
‘Nee’, zegt Ali, ‘Bas moet het doen.’ En hij schreeuwt nog eens heel hard: ‘Bàààs, Bahaaas….’
Bas zegt: ‘Ik doe het niet, ik heb er gewoon geen zin in …..’
Dan begint Rosa de kar te duwen. Ali pakt het stuur en maakt het auto-geluid: ‘Brrrrrm Brrrrm’. Maar het klinkt veel minder stoer dan Bas.
‘Harder’! roept Ali. Rosa hijgt: ‘Ik kan niet harder. … pffff, je gaat al knoerthard’.
‘Nog een rondje’, commandeert Ali haar. Rosa zegt: ‘Goed, maar dan ben ik.’
‘We zullen wel zien’, antwoordt Ali. Rosa duwt de kar nog een keer rond het plein.
‘Brrrroem brrroem’, doet Ali, iets harder nu, ‘Brrroem, brrrroemm’. Rosa rent zo hard ze kan. Ze moet ervan zweten.

Als ze weer terug zijn bij Bas, stopt Rosa met duwen. ‘Zo, we zijn er, en nu ga ík….’
Ali stapt uit en gaat bij Bas staan. Rosa klimt in de kar. Ze pakt het stuur en roept: ‘Ali, kom nou, je zou me duwen!’
‘Nee’, zegt Ali, ‘ik heb geen zin. Ik ga nu even naar Bas zijn stickers kijken.’
‘Dat is gemeen,’ zegt Rosa ‘ik heb jou ook geduwd. Ik ga naar juf’. Juf Chaima komt erbij. Ze zegt tegen Ali: ‘Rosa mag ook op de kar, en jij moet duwen want zij heeft jou ook geduwd’.
‘Goed dan’, zegt Ali. En hij begint te duwen. Maar hij duwt héééél zachtjes.
Zo vindt Rosa het niet leuk. Ze stapt uit en loopt naar de zandbak. Daar gaat ze taartjes bakken.